Einde inhoudsopgave
Wet giraal effectenverkeer
Artikel 49h [Faillissement tussenpersoon]
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2016
- Bronpublicatie:
29-10-2015, Stb. 2015, 428 (uitgifte: 24-11-2015, kamerstukken: 34198)
- Inwerkingtreding
01-04-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2015, Stb. 2015, 504 (uitgifte: 16-12-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
1.
In geval van het faillissement van een tussenpersoon wijst de curator een deskundige aan die onder verantwoordelijkheid van de curator is belast met het beheer van de corresponderende posities, de daarmee samenhangende cliëntposities en de in verband met deze posities gestelde zekerheden. Indien het faillissement een beleggingsonderneming betreft vindt de aanwijzing plaats met instemming van de Stichting Autoriteit Financiële Markten. Indien het faillissement een bank of clearinginstelling betreft vindt de aanwijzing plaats met instemming van De Nederlandsche Bank N.V.
2.
De curator verleent zijn medewerking aan de overdracht, bedoeld in artikel 48, vijfde of zesde lid, van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR), alsmede de overdracht van de daarmee samenhangende cliëntposities en, met inachtneming van het vierde lid, de in verband daarmee gestelde zekerheden.
3.
Indien de in het tweede lid bedoelde overdracht niet slaagt, kan de curator het derivatenvermogen en de daarmee samenhangende cliëntposities en, met inachtneming van het vierde lid, de in verband daarmee gestelde zekerheden, geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere tussenpersoon, of een met een tussenpersoon vergelijkbare instelling in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling van toepassing zijnde recht is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen, onverminderd het recht van cliënten of de centrale tegenpartijen op voortijdige beëindiging van hun posities.
4.
Indien de tussenpersoon in verband met de corresponderende posities bij de centrale tegenpartijen zekerheid heeft gesteld en de waarde daarvan op het tijdstip van faillietverklaring onvoldoende is om de vorderingen tot teruggave van gestelde zekerheden te voldoen uit hoofde van de daarmee samenhangende cliëntposities, worden de rechten van de tussenpersoon jegens de centrale tegenpartijen inzake de terug te geven zekerheden over de betreffende cliënten verdeeld naar rato van de waarde van de door hen gestelde zekerheden, onverminderd het voorrecht bedoeld in artikel 53 lid 3 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
5.
In afwijking van het vorige lid behouden cliënten die vermogensscheiding per individuele cliënt als bedoeld in artikel 39, derde lid, van verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR) hebben bedongen, het recht op volledige teruggave van de zekerheden die zij bij de tussenpersoon hebben gesteld, en die de tussenpersoon in verband met de betreffende corresponderende derivatenposities heeft gesteld bij de centrale tegenpartij.
6.
Het tweede tot en met vijfde lid is van overeenkomstige toepassing indien niet een centrale tegenpartij wederpartij is bij de corresponderende posities, maar een andere tussenpersoon.
7.
Indien de vordering van een wederpartij bij een derivatenpositie niet of niet volledig kan worden voldaan uit het derivatenvermogen, kan die wederpartij voor het niet-voldane gedeelte een vordering ter verificatie aanmelden bij de curator.
8.
De curator zorgt ervoor dat, uiterlijk op het tijdstip waarop het faillissement van de tussenpersoon is geëindigd, alle derivatenposities die deel uitmaken van het derivatenvermogen en de daarmee samenhangende cliëntposities zijn beëindigd of overgedragen aan een andere tussenpersoon, tenzij het bedrijf van de gefailleerde instelling overeenkomstig artikel 98 van de Faillissementswet wordt voortgezet.