Einde inhoudsopgave
Protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Artikel 4 [Beslissing over uitlegging achteraf]
Geldend
Geldend vanaf 01-09-1975
- Bronpublicatie:
03-06-1971, Trb. 1971, 140 (uitgifte: 12-08-1971, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-1975
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-08-1975, Trb. 1975, 85 (uitgifte: 01-01-1975, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
1.
De bevoegde autoriteit van een verdragsluitende Staat kan aan het Hof van Justitie verzoeken zich uit te spreken over een vraagstuk betreffende de uitlegging van het Verdrag en van de andere in artikel 1 genoemde teksten, indien de door de rechterlijke instanties van deze Staat gegeven beslissingen in strijd zijn met de door het Hof van Justitie of in een uitspraak van een rechterlijke instantie van een andere verdragsluitende Staat, genoemd onder de punten 1 en 2 van artikel 2, gegeven uitlegging. De bepalingen van dit lid zijn slechts van toepassing op uitspraken die kracht van gewijsde hebben verkregen.
2.
De door het Hof van Justitie naar aanleiding van een dergelijk verzoek gegeven uitlegging heeft geen gevolg ten aanzien van de uitspraken ter gelegenheid waarvan het Hof om uitlegging is verzocht.
3.
De Procureurs-Generaal bij de Hoven van Cassatie van de verdragsluitende Staten of elke andere door een verdragsluitende Staat aangewezen autoriteit zijn bevoegd, zich met een verzoek om uitlegging als bedoeld in lid 1 tot het Hof van Justitie te wenden.
4.
De Griffier van het Hof van Justitie geeft kennis van het verzoek aan de verdragsluitende Staten, aan de Commissie en aan de Raad van de Europese Gemeenschappen, die het recht hebben binnen twee maanden te rekenen vanaf deze kennisgeving bij het Hof memories of schriftelijke opmerkingen in te dienen.
5.
De in het onderhavige artikel omschreven procedure geeft geen aanleiding tot inning noch tot vergoeding van kosten of uitgaven.