Einde inhoudsopgave
Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 3.3 Inhoud intern toezicht
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
30-09-2020, Stb. 2020, 379 (uitgifte: 14-10-2020, kamerstukken: 35297)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur, en staat het bestuur met raad terzijde.
2.
De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan heeft in elk geval tot taak:
- a.
het instemmen met de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;
- b.
het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke voorschriften, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 3.2, en de afwijkingen van die code;
- c.
het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;
- d.
het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een deskundige als bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES die verslag uitbrengt aan de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan; en
- e.
het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, in het jaarverslag.
3.
De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat een deugdelijk en onafhankelijk toezicht mogelijk is. Indien sprake is van een intern toezichthoudend orgaan of van meer dan een interne toezichthouder, is de samenstelling van het interne toezichthoudend orgaan respectievelijk de combinatie van de interne toezichthouders zodanig dat een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht mogelijk is.
4.
Indien een raad van toezicht is ingesteld, is deze raad, onverminderd het eerste en tweede lid, belast met het benoemen, schorsen en ontslaan van de bestuursleden en het toepassen van de artikelen 7.34, 7.35, 7.37 en 7.37a en de daarmee verband houdende wettelijke voorschriften op bestuursleden die ook tot het personeel behoren.
5.
De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad.
6.
Dit artikel is, van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband. In afwijking van het vijfde lid, voert de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan van het samenwerkingsverband ten minste tweemaal per jaar overleg met de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a WMS.