Einde inhoudsopgave
Aanwijzingen voor de regelgeving
Aanwijzing 5.38 Buitengewoon opsporingsambtenaren
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2022
- Bronpublicatie:
18-03-2022, Stcrt. 2022, 5649 (uitgifte: 29-03-2022, regelingnummer: 3762874)
- Inwerkingtreding
01-04-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-03-2022, Stcrt. 2022, 5649 (uitgifte: 29-03-2022, regelingnummer: 3762874)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
Staatsrecht / Wetgeving
1.
Indien het in bijzondere gevallen wenselijk wordt geacht ook anderen dan de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen algemene opsporingsambtenaren te belasten met de opsporing van bepaalde strafbare feiten die geen economisch delict zijn, wordt daarvoor het volgende model gebruikt:
- 1.
Met de opsporing van de bij [artikel / de artikelen …] strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd [artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering / artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES], belast [aanduiding ambtenaren]. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in [de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht / de artikelen 185 tot en met 188 en 190 van het Wetboek van Strafrecht BES], voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
- 2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
2.
Aan buitengewoon opsporingsambtenaren worden in beginsel naast de hun op grond van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten toekomende bevoegdheden geen bijzondere opsporingsbevoegdheden toegekend.
Officiële toelichting