Einde inhoudsopgave
Kaderwet militaire pensioenen
Artikel 7 Intrekking bestaande wetgeving
Geldend
Geldend vanaf 31-01-2001
- Bronpublicatie:
13-12-2000, Stb. 2001, 37 (uitgifte: 30-01-2001, kamerstukken: 26686)
- Inwerkingtreding
31-01-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2000, Stb. 2001, 37 (uitgifte: 30-01-2001, kamerstukken: 26686)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Pensioen
1.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, eerste lid, zullen, zo nodig na een voorafgaande groepsgewijze buiten werking stelling als daar bedoeld, worden ingetrokken:
- 1°
- 2°
- 3°
- 4°
- 5°
- 6°
Bijzondere pensioenwet reserve-personeel landmacht (Sb. 1949, J 344);
- 7°
- 8°
Wet buitengewoon pensioen 1914–1918 (Sb. 1948, I 496);
- 9°
Wet van 4 november 1950 tot nadere vaststelling van de regelingen op het gebied van militaire pensioenen, welke gedurende de vijandelijke bezetting zijn uitgevaardigd, zomede nadere wijziging van verschillende wetten, welke regelen geven inzake militair pensioen (Stb. 1950, K 479);
- 10°
- 11°
Wet van 22 december 1938, tot regeling van de pensioenen voor officieren der Koninklijke marine-reserve, die zich — ter aanvulling van een bij de Koninklijke Marine bestaand tekort aan beroepsofficieren — krachtens een daartoe door hen gesloten vrijwillige verbintenis voor onbepaalden tijd in actieven dienst bevinden, alsmede voor hunne weduwen en weezen (Sb. 1938, 504).
2.
De artikelen 2, tweede lid, onderdeel f, 9, 16 en 28 tot en met 31 van de Wet privatisering ABP vervallen met dien verstande, dat voor het buiten werking stellen of intrekken van het op artikel 28 van die wet steunende Nabestaandenreglement militairen en het op artikel 31 daarvan steunende Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen dezelfde procedure zal gelden als voor de in het eerste lid genoemde wetten.