Einde inhoudsopgave
Gemeentewet
Artikel 221 [Roerende woon- en bedrijfsruimtenbelastingen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Redactionele toelichting
Correctie van 15-12-2005, Stb. 683 op de Wet van 22-12-2005, Stb. 725.
- Bronpublicatie:
09-12-2004, Stb. 2004, 656 jo Stb. 2005, 725 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 30096)
09-12-2004, Stb. 2004, 656 jo Stb. 2005, 725 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken: 29612)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-01-2006, Stb. 2006, 43 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden / Gemeentelijke belastingen
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
Ter zake van binnen de gemeente gelegen woon- en bedrijfsruimten, welke duurzaam aan een plaats gebonden zijn en dienen tot permanente bewoning of permanent gebruik, doch niet onroerend zijn, kunnen de volgende belastingen worden geheven, te weten:
- a.
een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar de ruimten die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;
- b.
een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van de ruimten het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2.
Bij de toepassing van het eerste lid zijn de artikelen 220a, tweede lid, 220b, 220d tot en met 220f en 220h alsmede het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17 en 18 van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.
3.
Het tarief van de in het eerste lid bedoelde belastingen is gelijk aan het binnen de gemeente geldende tarief voor de onroerendezaakbelastingen.