Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 2:54f [Zetel in niet-aangewezen staat]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
13-12-2012, Stb. 2012, 679 (uitgifte: 21-12-2012, kamerstukken: 33273)
- Inwerkingtreding
01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2015, Stb. 2015, 309 (uitgifte: 28-07-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Het is een ieder met zetel in een niet-aangewezen staat verboden door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
- a.
artikel 3:24 met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid, de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie en de uitoefening van die bevoegdheid; en
- b.
artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel in dat artikel voor ‘een verzekeraar met zetel in Nederland’ moet worden gelezen: ‘een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat’.
De entiteit voor risico-acceptatie legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die niet-aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat hij in die staat bevoegd is tot de uitoefening van de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie.
2.
De kennisgeving geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3.
De entiteit voor risico-acceptatie kan overgaan tot het uitoefenen van haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland na de mededeling, bedoeld in artikel 2:47, en nadat de verklaring, bedoeld in het eerste lid, is afgegeven.
4.
De entiteit voor risico-acceptatie, bedoeld in het eerste lid, oefent haar bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uitsluitend uit in de activiteit tot het uitoefenen waarvan zij in de staat waar zij haar zetel heeft bevoegd is.