Artikel 2

Voor de toepassing van artikel 128, eerste lid, ten tweede, onderdeel c, dient de belanghebbende bij de aangifte ten invoer een nauwkeurige omschrijving van de goederen te geven, welke omschrijving vergezeld dient te gaan van een opgaaf van bijzondere kentekens of andere nadere aanwijzingen opdat bij wederuitvoer van de tijdelijk ingevoerde goederen haar identiteit kan worden vastgesteld.

Op de aangifte ten invoer dient tevens vermeld te worden de aard van de bewerking, van de verwerking of van de herstelling, alsmede dient een omschrijving van de inrichting of het pand alwaar zulks zal geschieden te worden gegeven.

Vrijstelling van invoerrecht wordt eerst verleend, indien de goederen van herkenningstekens kunnen worden voorzien dan wel door het nemen van monsters of door opneming van afmetingen, door vaststelling van het gewicht of door andere aanwijzingen voldoende zekerheid voor de vaststelling van de identiteit kan worden verkregen. Mocht het voorgaande niet mogelijk zijn dan kan vrijstelling worden verleend onder bepaling dat de opslag der goederen onder ambtelijke sluiting en de bewerking, verwerking of herstelling onder ambtelijk toezicht zal plaatsvinden.

Bij constatering bij wederuitvoer, dat gestelde herkenningstekens beschadigd, onherkenbaar gemaakt of verwijderd zijn of dat de goederen met andere verwisseld zijn, vervalt de aanspraak op vrijstelling en wordt het invoerrecht op de gehele partij terstond ingevorderd. Bij bevinding, anders dan ten gevolge van indroging of van de ondergane bewerking of verwerking, van verschil tussen de aanwezige goederen en die welke voorhanden behoren te zijn, wordt het invoerrecht op de ontbrekende goederen terstond ingevorderd.