Einde inhoudsopgave
Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen
Artikel 31
Geldend
Geldend vanaf 24-07-2012
- Bronpublicatie:
17-07-2012, Stcrt. 2012, 15407 (uitgifte: 23-07-2012, regelingnummer: IENM/BSK-2012/109521)
- Inwerkingtreding
24-07-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-07-2012, Stcrt. 2012, 15407 (uitgifte: 23-07-2012, regelingnummer: IENM/BSK-2012/109521)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Een luchthaven die gebruikt wordt door een landbouwluchtvaartuig en het gebruik hiervan voldoen, onverminderd het bepaalde in § 2, aan de volgende eisen:
- a.
voor het landen en opstijgen is een strook beschikbaar met een lengte die ten minste gelijk is aan de startlengte als vermeld in het vlieghandboek behorende bij het betreffende luchtvaartuig;
- b.
de breedte van de strook bedraagt ten minste tweemaal de spanwijdte van het luchtvaartuig dat gebruik maakt van de strook, doch niet minder dan 30 meter;
- c.
in de strook is de bodemgesteldheid, voor wat betreft de vlakheid en de draagkracht, dusdanig dat het betreffende landbouwluchtvaartuig op een veilige wijze kan starten en landen binnen de in het bij het betreffende luchtvaartuig behorende vlieghandboek gestelde gebruiksbeperkingen;
- d.
in het midden, binnen de grenzen van de strook, is een baan aanwezig met een lengte die gelijk is aan die van de strook en een breedte van ten minste twee maal de spoorbreedte van het betreffende luchtvaartuig;
- e.
indien binnen een gebied met een straal van 2000 meter vanuit de vastgestelde geografische positie van de luchthaven obstakels steken door een denkbeeldig horizontaal vlak op een hoogte van 45 meter boven het hoogst gelegen punt binnen de luchthaven, neemt de exploitant ter waarborging van het veilig gebruik van de luchthaven maatregelen met betrekking tot die obstakels;
- f.
de luchthaven is zodanig gelegen dat geen obstakels steken door een vlak, aansluitend op het vlak, bedoeld in het vorige onderdeel, dat in hoogte oploopt met een helling van 1:10 (hoogte: afstand) tot een hoogte van 80 meter boven de grond;
- g.
de luchthaven is zodanig gelegen dat in het verlengde van de strook geen obstakels steken door een denkbeeldig vlak dat met de breedte van de strook als basis, oploopt met een helling van 1:20 (hoogte:afstand) en divergeert met 10% tot op een afstand van 900 meter van de strook;
- h.
de luchthaven is zodanig gelegen dat ter weerszijden van de strook geen obstakels steken door een denkbeeldig vlak dat met de lengte van de strook als basis, oploopt met een helling van 1:5 (hoogte:afstand) en aansluit op het horizontale vlak, bedoeld in onderdeel e.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een terrein voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik dat gebruikt wordt door een landbouwluchtvaartuig.