Einde inhoudsopgave
Besluit aftrek van omzetbelasting 2020
3.5.1 Splitsing aftrek bij lokale en regionale omroepen
Geldend
Geldend vanaf 15-12-2020
- Bronpublicatie:
24-11-2020, Stcrt. 2020, 63000 (uitgifte: 14-12-2020, regelingnummer: 2020-167584)
- Inwerkingtreding
15-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2020, Stcrt. 2020, 63000 (uitgifte: 14-12-2020, regelingnummer: 2020-167584)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Lokale en regionale omroepen (hierna: omroeporganisaties) kunnen zowel economische handelingen (belast of vrijgesteld) als zelfstandige niet-economische handelingen verrichten. De aftrek van voorbelasting moet worden gesplitst in een deel dat toerekenbaar is aan de economische handelingen (waarvoor wel recht op aftrek bestaat) en een deel dat toerekenbaar is aan de zelfstandige niet-economische handelingen (waarvoor geen recht op aftrek bestaat)1.. De volgende berekeningsmethoden kunnen daarbij worden gevolgd om de aftrekbare voorbelasting te bepalen. Bij de beschreven berekeningsmethoden moeten de opbrengsten en kosten die zijn toe te rekenen aan handelingen die niet samenhangen met de uitzendingen buiten aanmerking blijven en op zichzelf worden beoordeeld.
- a.
De voorbelasting wordt (behoudens andere wettelijke beperkingen) in aftrek gebracht naar rato van de verhouding tussen de vergoedingen voor belaste handelingen en de totale opbrengsten. Daarbij worden niet alleen de vergoedingen voor de door de omroeporganisaties verrichte belaste en vrijgestelde handelingen tot de totale opbrengsten gerekend, maar ook alle andere bedragen (zoals exploitatiesubsidies), die zij niet voor een belaste of vrijgestelde handeling ontvangen.
- b.
Als de totale opbrengsten niet voldoende zijn om de totale kosten te dekken, wordt het bedrag van de totale opbrengsten in de berekening onder a vervangen door het bedrag van de totale kosten. In dit verband wordt onder totale kosten verstaan: alle bedragen die ten laste van het nettoresultaat van de omroeporganisatie komen. Tot die bedragen worden ook gerekend de kosten die alleen indirect met het oog op de uitzendingen worden gemaakt en de eventueel verschuldigde belastingen. De opbrengsten en kosten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Het ontmoet geen bezwaar dat voor deze toerekening wordt uitgegaan van de fiscale winstberekening.
Voorbeeld 1
De kosten van een omroeporganisatie bedragen in totaal € 90.000. De omroeporganisatie ontvangt € 60.000 uit reclameopbrengsten, € 30.000 uit een gemeentelijke exploitatiesubsidie en € 10.000 uit schenkingen. De aftrekbare voorbelasting wordt bepaald door de verhouding tussen de reclameopbrengsten en de totale opbrengsten. Van de voorbelasting is dus 60.000/100.000 deel (60%) aftrekbaar.
Voorbeeld 2
Als voorbeeld 1 maar de kosten bedragen nu in totaal € 120.000. In dit geval zijn de totale opbrengsten onvoldoende om de totale kosten te dekken. Daarom wordt de aftrekbare voorbelasting bepaald door de verhouding tussen de reclameopbrengsten en de totale kosten. Van de voorbelasting kan dus 60.000/120.000 deel (50%) in aftrek worden gebracht.
Zoals opgemerkt in § 3.3.3 kan de hiervoor beschreven berekeningssystematiek mogelijk ook in andere gevallen een verdeelsleutel opleveren die een objectief en reëel beeld geeft van het gebruik van goederen en diensten voor economische en niet-economische handelingen.
Voetnoten
HR 30 augustus 1996, nr. 31 009, ECLI:NL:HR:1996:AA1698.