Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied
Artikel 22 Gebruik van geweld
Geldend
Geldend vanaf 18-09-2008
- Redactionele toelichting
De inwerkingtreding is gepubliceerd in het Maandbericht van november 2008.
- Bronpublicatie:
10-04-2003, Trb. 2004, 54 (uitgifte: 12-03-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-09-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-10-2010, Trb. 2010, 253 (uitgifte: 07-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Geweld mag uitsluitend worden gebruikt indien er geen enkel ander middel kan worden ingezet geschikt om de situatie op te lossen.
2.
Ieder gebruik van geweld dient evenredig te zijn aan het doel waarvoor het dient.
3.
Ieder gebruik van geweld uit hoofde van dit Verdrag dient in alle gevallen beperkt te blijven tot het minimum dat redelijkerwijs nodig is onder de omstandigheden.
4.
Elk gebruik van geweld wordt voorafgegaan door een waarschuwing, uitgezonderd in gevallen van zelfverdediging.
5.
Wanneer het gebruik van geweld is toegestaan en noodzakelijk is in de wateren van een Partij, dienen de rechtshandhavingsfunctionarissen de wetten van die Partij te eerbiedigen.
6.
Wanneer het gebruik van geweld is toegestaan en noodzakelijk is bij het aan boord gaan en doorzoeken van vaartuigen die zich zeewaarts van de territoriale zee van een Partij bevinden, eerbiedigen de rechtshandhavingsfunctionarissen de wetten en procedures van hun Staat en de instructies van de vlaggenstaat.
7.
Het gebruik van vuurwapens tegen of aan boord van een verdacht vaartuig wordt zo spoedig mogelijk gemeld aan de vlaggenstaat die Partij is.
8.
De Partijen gebruiken geen geweld tegen burgerluchtvaartuigen in de lucht.
9.
Het gebruik van geweld bij wijze van represaille of straf is verboden.
10.
Geen enkele bepaling van dit Verdrag doet afbreuk aan de uitoefening van het inherente recht op zelfverdediging van rechtshandhavings- of andere functionarissen van een Partij.