Richtlijn 97/81/EG betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid
Bijlage Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid
Geldend
Geldend vanaf 20-01-1998
- Bronpublicatie:
15-12-1997, PbEG 1998, L 14 (uitgifte: 20-01-1998, regelingnummer: 97/81/EG)
- Inwerkingtreding
20-01-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-1997, PbEG 1998, L 14 (uitgifte: 20-01-1998, regelingnummer: 97/81/EG)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Unie van Industrie- en Werkgeversconfederaties in Europa
Europees Verbond van Vakverenigingen
Europees Centrum van Gemeenschapsbedrijven
Preambule
Deze kaderovereenkomst is een bijdrage aan het algemene Europese werkgelegenheidsbeleid. Deeltijdarbeid is in de afgelopen jaren van belangrijke betekenis geweest voor de werkgelegenheid. Daarom hebben de partijen bij deze overeenkomst hun aandacht vooral laten uitgaan naar deze vorm van arbeid. Het is hun bedoeling om ook de mogelijkheden na te gaan voor vergelijkbare overeenkomsten over andere vormen van flexibele arbeid.
Onder erkenning van de uiteenlopende situaties in de lidstaten en van het feit dat deeltijdwerk voor bepaalde sectoren en activiteiten kenmerkend is, verwoordt deze overeenkomst de algemene beginselen en de minimumvereisten betreffende deeltijdarbeid. De overeenkomst doet uitkomen dat de sociale partners een algemeen raamwerk wensen op te stellen om de discriminatie van deeltijdwerkers uit te bannen en om de ontwikkeling van de mogelijkheden voor deeltijdarbeid te bevorderen op een manier die zowel voor werkgevers als voor werknemers aanvaardbaar is.
Deze overeenkomst heeft betrekking op arbeidsvoorwaarden van deeltijdwerkers, onder erkenning van het gegeven dat de regeling van de wettelijke stelsels van sociale zekerheid tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort. In het kader van het beginsel van non-discriminatie hebben de partijen bij deze overeenkomst akte genomen van de verklaring over werkgelegenheid van de Europese Raad van Dublin van december 1996, waarin deze onder meer de nadruk heeft gelegd op de noodzaak om de systemen van sociale zekerheid meer bevorderlijk voor de werkgelegenheid te maken door het ontwikkelen van ‘socialezekerheidsstelsels die zich kunnen aanpassen aan nieuwe arbeidspatronen en een goede sociale bescherming kunnen bieden aan mensen die dergelijke arbeid verrichten’. De partijen bij deze overeenkomst vinden dat aan deze verklaring uitvoering moet worden gegeven.
EVV, Unice en CEEP verzoeken de Commissie deze raamovereenkomst aan de Raad voor te leggen voor een besluit waardoor deze voorschriften verbindend worden in de lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de sociale politiek, die is gehecht aan het protocol betreffende de sociale politiek bij het Verdrag betreffende de Europese Unie.
De partijen bij deze overeenkomst verzoeken de Commissie om, in haar voorstel aan de Raad deze overeenkomst uit te voeren, de lidstaten te vragen om binnen uiterlijk twee jaren nadat de Raad het besluit heeft genomen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen teneinde aan dat besluit te voldoen, dan wel zich ervan te verzekeren (1) dat de sociale partners de nodige maatregelen bij overeenkomst invoeren voor het einde van die periode. Indien het noodzakelijk is rekening te houden met bijzondere moeilijkheden of met de uitvoering door middel van collectieve overeenkomsten, kunnen de lidstaten maximaal een jaar extra gebruiken om hieraan te voldoen.
Onverlet de rol van de nationale rechterlijke instanties en van het Europese Hof van Justitie, verzoeken de partijen bij deze overeenkomst dat iedere aangelegenheid met betrekking tot de uitlegging van deze overeenkomst op Europees niveau, door de Commissie in eerste instantie aan hen ter advisering wordt voorgelegd.
Algemene overwegingen
- 1.
Gelet op de Overeenkomst betreffende de sociale politiek bij het protocol betreffende de sociale politiek, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 2;
- 2.
Overwegende dat artikel 4, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek erin voorziet dat op communautair niveau gesloten overeenkomsten op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen ten uitvoer worden gelegd door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie;
- 3.
Overwegende dat de Commissie in haar tweede notitie ten behoeve van de raadpleging inzake de flexibiliteit van de arbeidstijd en de zekerheid van de werknemers, haar voornemen heeft aangekondigd om een juridisch bindende communautaire maatregel voor te stellen;
- 4.
Overwegende dat in de conclusies van de Europese Raad van Essen de noodzaak is onderstreept van maatregelen om zowel de werkgelegenheid als de gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen te bevorderen, en wordt opgeroepen tot het treffen van maatregelen met als doel ‘vergroting van het werkgelegenheidseffect van de groei, met name door een flexibelere organisatie van het werk waarbij ingespeeld wordt op de wensen van de werknemers alsook op de eisen van de concurrentie’;
- 5.
Overwegende dat de partijen bij deze overeenkomst belang hechten aan maatregelen waardoor de toegang tot deeltijdarbeid voor mannen en vrouwen wordt vergemakkelijkt, teneinde hen in staat te stellen zich op het pensioen voor te bereiden, beroepsleven en gezinsleven te combineren en de mogelijkheden inzake onderwijs en opleiding te benutten, waardoor hun bekwaamheden en hun loopbaanontwikkeling worden verbeterd, zulks in het wederzijds belang van werkgevers en werknemers en op een manier waardoor de ontwikkeling van de ondernemingen wordt bevorderd;
- 6.
Overwegende dat deze overeenkomst voor de vaststelling van de wijze van toepassing van de hierin opgenomen algemene beginselen, mimimumnormen en bepalingen verwijst naar de lidstaten en de sociale partners, teneinde rekening te houden met de situatie in iedere lidstaat;
- 7.
Overwegende dat in deze overeenkomst rekening is gehouden met de noodzaak om de regels van het sociaal beleid te verbeteren, het concurrentievermogen van de economie van de Gemeenschap te bevorderen en te vermijden dat zodanige administratieve, financiële en juridische lasten worden opgelegd, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor wordt belemmerd;
- 8.
Overwegende dat de sociale partners de eerst aangewezenen zijn om oplossingen te vinden die beantwoorden aan de behoeften van zowel werkgevers als werknemers, en dat hun daarom een speciale rol moet worden toegekend bij de tenuitvoerlegging en toepassing van deze overeenkomst,
ZIJN DE ONDERTEKENENDE PARTIJEN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Clausule 1: Doel
Het doel van deze raamovereenkomst is:
- a)
de opheffing van discriminatie van deeltijdwerkers te verzekeren en de kwaliteit van deeltijdarbeid te verbeteren;
- b)
de ontwikkeling van deeltijdarbeid op vrijwillige basis te vergemakkelijken en bij te dragen aan een flexibele organisatie van de arbeidstijd waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van werkgevers en werknemers.
Clausule 2: Werkingssfeer
1
Deze overeenkomst is van toepassing op deeltijdwerkers die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.
2
De lidstaten — na raadpleging van de sociale partners in overeenstemming met de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken — en/of de sociale partners — op het geschikte niveau in overeenstemming met de nationale praktijken inzake arbeidsverhoudingen — kunnen om objectieve redenen deeltijdwerkers die slechts incidenteel werkzaamheden verrichten, geheel of gedeeltelijk uitsluiten van de werking van de bepalingen van deze overeenkomst. Dergelijke uitsluitingen moeten op gezette tijden opnieuw worden bezien teneinde vast te stellen of de objectieve redenen die daaraan ten grondslag liggen, nog geldig zijn.
Clausule 3: Definities
1
In deze overeenkomst wordt onder ‘deeltijdwerker’ verstaan: een werknemer wiens normale arbeidsduur, berekend op weekbasis of als gemiddelde over een werkperiode van maximaal een jaar, minder is dan die van een vergelijkbare voltijdwerker.
2
In deze overeenkomst wordt onder ‘vergelijkbare voltijdwerker’ verstaan: een voltijdwerker in dezelfde vestiging, die werkzaam is uit hoofde van dezelfde soort arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding en hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met andere overwegingen, die betrekking kunnen hebben op anciënniteit en kwalificaties/bekwaamheden.
3
Indien geen vergelijkbare voltijdwerker in dezelfde vestiging werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de van toepassing zijnde collectieve overeenkomst of, indien geen collectieve overeenkomst van toepassing is, overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken.
Clausule 4: Het beginsel van gelijke behandeling
1
Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden deeltijdwerkers niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare voltijdwerkers louter op grond van het feit dat zij in deeltijd werkzaam zijn, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.
2
Wanneer zulks passend is, wordt het ‘pro rata temporis’-beginsel toegepast.
3
De wijze waarop deze clausule wordt toegepast, wordt door de lidstaten en/of de sociale partners bepaald met inachtneming van de Europese wetgeving en de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken.
4
Indien zulks om objectieve redenen gerechtvaardigd is, kunnen de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners eventueel de toegang tot bepaalde arbeidsvoorwaarden afhankelijk stellen van een bepaalde diensttijd, arbeidsduur of beloning. Drempelbepalingen voor deeltijdwerkers moeten op gezette tijden opnieuw worden bezien met inachtneming van het beginsel van non-discriminatie als bedoeld in clausule 4, punt 1.
Clausule 5: Mogelijkheden voor deeltijdwerk
1
In het kader van clausule 1 van deze overeenkomst en van het beginsel van non-discriminatie tussen deeltijd- en voltijdwerkers:
- a)
moeten de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken, de belemmeringen van juridische of administratieve aard waardoor de mogelijkheden voor deeltijdwerk kunnen worden beperkt, opsporen, onderzoeken en in voorkomend geval verwijderen;
- b)
moeten de sociale partners, handelend binnen hun bevoegdheden en volgens de procedures als neergelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten, de belemmeringen waardoor de mogelijkheden voor deeltijdwerk kunnen worden beperkt, opsporen, onderzoeken en in voorkomend geval verwijderen.
2
De weigering van een werknemer om van voltijd- naar deeltijdwerk over te gaan of omgekeerd, mag als zodanig geen geldige reden vormen voor ontslag, onverminderd de mogelijkheid om overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken de arbeidsverhouding te beëindigen om andere redenen, zoals deze die kunnen voortvloeien uit de eisen van bedrijfsvoering van de betrokken vestiging.
3
Voorzover mogelijk, zouden de werkgevers in overweging moeten nemen:
- a)
verzoeken van werknemers om van voltijd- naar deeltijdwerk over te gaan, indien dit in de vestiging beschikbaar komt;
- b)
verzoeken van werknemers om van deeltijd- naar voltijdwerk over te gaan of om verlenging van hun arbeidstijd, indien de mogelijkheid zich daartoe voordoet;
- c)
het tijdig verstrekken van informatie over de beschikbaarheid van deeltijd- en voltijdwerk in de vestiging, teneinde de overgang van voltijd- naar deeltijdwerk of omgekeerd te vergemakkelijken;
- d)
maatregelen om te toegang tot deeltijdwerk te vergemakkelijken op alle niveaus van de onderneming, daaronder begrepen gekwalificeerde en leidinggevende posities, en waar zulks passend is, om de toegang van deeltijdwerkers tot de beroepsopleiding te vergemakkelijken teneinde hun loopbaanontwikkeling en hun beroepsmobiliteit te bevorderen;
- e)
het verstrekken van passende informatie aan bestaande vertegenwoordigingen van werknemers over deeltijdwerk in de onderneming.
Clausule 6: Bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging
1
De lidstaten en/of de sociale partners kunnen bepalingen handhaven of invoeren die gunstiger zijn dan die welke in deze overeenkomst zijn opgenomen.
2
De tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze overeenkomst vormt geen geldige reden om het algemene niveau van bescherming van de werknemers op het door deze overeenkomst bestreken gebied te verlagen. Dit laat het recht van de lidstaten en/of de sociale partners onverlet om met het oog op gewijzigde omstandigheden, andere wettelijke, bestuursrechtelijke of contractuele voorzieningen te treffen, alsook de toepassing van clausule 5, punt 1, voorzover het beginsel van non-discriminatie als bedoeld in clausule 4, punt 1, wordt geëerbiedigd.
3
De onderhavige overeenkomst laat het recht van de sociale partners onverlet om op het daaroe geschikte niveau, waaronder het Europese, overeenkomsten te sluiten, waardoor de voorzieningen van de onderhavige overeenkomst worden aangepast en/of aangevuld op een manier die rekening houdt met de specifieke behoeften van de betrokken sociale partners.
4
Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan meer specifieke Gemeenschapsbepalingen en vooral niet aan Gemeenschapsbepalingen op het gebied van gelijke behandeling van en kansen voor mannen en vrouwen.
5
Het voorkomen en beslechten van geschillen alsmede de behandeling van klachten over de toepassing van deze overeenkomst geschieden in overeenstemming met de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten of gebruiken.
6
De ondertekenende partijen bezien deze overeenkomst opnieuw vijf jaar na het besluit van de Raad, indien een van de partijen hierom verzoekt.
Voetnoten
In de zin van artikel 2, lid 4, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.