Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 26-08-1963
- Bronpublicatie:
27-06-1963, Stb. 1963, 344 (uitgifte: 06-08-1963, kamerstukken: 6731 )
- Inwerkingtreding
26-08-1963
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-1963, Stb. 1963, 344 (uitgifte: 06-08-1963, kamerstukken: 6731 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Justitie
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
1.
Indien Onze Minister van Justitie overeenkomstig het voorgaande artikel het advies van het Gerechtshof heeft ingewonnen, wordt de zaak door de raadkamer behandeld. Als raadkamer treedt op de economische strafkamer.
2.
Het Hof stelt, alvorens advies uit te brengen, de ondernemer tegen wie sancties worden overwogen — hierna aangeduid als verdachte — in de gelegenheid om te worden gehoord. Het kan zijn verschijning bevelen en alsdan zijn medebrenging gelasten. Artikel 15, derde en vierde lid, van de Wet op de economische delicten is van overeenkomstige toepassing. De verdachte kan zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, bepaaldelijk daartoe door hem gevolmachtigd, tenware het Hof vertegenwoordiging niet mocht toelaten.
3.
De artikelen 22–25 van het Wetboek van Strafvordering zijn bij de behandeling van de zaak van overeenkomstige toepassing.
4.
Het openbaar ministerie en de verdachte zijn bevoegd getuigen en deskundigen voor verhoor door het Hof te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen. Het Hof kan ook ambtshalve getuigen en deskundigen horen. Het Hof kan de medebrenging van niet verschenen getuigen en deskundigen gelasten.
5.
Het openbaar ministerie en de verdachte en zijn raadsman kunnen bij elk verhoor van getuigen en deskundigen aanwezig zijn. Aan de verdachte en zijn raadsman wordt op hun verzoek toegestaan van de processtukken kennis te nemen.