Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
3.2 Minderjarige kinderen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
27-06-2024, Stcrt. 2024, 19498 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: WBV 2024/13)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-2024, Stcrt. 2024, 19498 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: WBV 2024/13)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
3.2.1. Gezinsband
De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent, zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie B7/3.8.1).
Op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb verleent de IND in afwijking van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb de verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind dat:
- •
onder rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de referent; en
- •
naar het oordeel van de IND feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot, geregistreerd partner of partner.
De IND neemt in ieder geval niet aan dat een kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als:
- •
het kind zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of
- •
het kind een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.
Als het kind zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de referent, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.
Verbreking feitelijke gezinsband
De IND neemt aan dat in Nederland buitenshuis wonende kinderen nog feitelijk tot het gezin van hun de ouder(s) behoren, als die (al dan niet met studiebeurs) een volledige dagopleiding volgen.
Herstel feitelijke gezinsband
De IND neemt herstel van de feitelijke gezinsband niet aan als deze eenmaal verbroken is geoordeeld.
3.2.2. Zorgrecht en gezag
De IND neemt aan dat van rechtswege rechtmatig gezag hebben als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb:
- •
beide echtgenoten als het kind is geboren tijdens het huwelijk; of
- •
de alleenstaande moeder.
Dit geldt niet als er een aanwijzing is dat het gezag niet of niet langer bij hen of haar berust.
De IND neemt aan dat beide ouders rechtmatig gezag hebben als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt.
3.2.3. Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere met het gezag belaste ouder
De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb af als:
- •
het rechtsstelsel in het land van herkomst het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stelt van toestemming van de andere ouder;
- •
beide ouders het gezag hebben over het kind;
- •
een van de ouders achterblijft in het land van herkomst; en
- •
de achterblijvende ouder geen toestemming verleent voor het vertrek van het kind.
De toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie kan voor de hierboven bedoelde toestemming in de plaats worden gesteld als de ouder wiens toestemming is vereist:
- •
de toestemming niet wil geven;
- •
onvindbaar is; of
- •
is overleden.
3.2.4. Bereiken meerderjarigheid
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond 3.14, aanhef en onder c, Vb om de enkele reden dat het kind de achttienjarige leeftijd heeft bereikt als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
- •
het kind is in het land van herkomst achtergebleven in verband met de vervulling van de militaire dienstplicht;
- •
het kind had op het tijdstip waarop de andere gezinsleden naar Nederland vertrokken de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt; en
- •
de aanvraag is ingediend binnen zes maanden na het ontslag uit militaire dienst.
3.2.5. Meetellen gezinsinkomen
De IND telt het zelfstandige en duurzaam verworven inkomen van de partner van de referent mee bij het beoordelen van het inkomen van de referent als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
- •
de referent en zijn partner zijn gehuwd of zijn een (geregistreerd) partnerschap aangegaan;
- •
de partner van de referent is een Nederlander of heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, of l, Vw; en
- •
de referent en de partner wonen samen.
Als de referent voldoet aan bovenstaande voorwaarden, dan beschouwt de IND de middelen van bestaan als voldoende in de zin van artikel 3.22, eerste lid, Vb, als het gezamenlijke inkomen gelijk is aan het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.
De IND kan de referent op grond van zijn of haar eigen situatie vrijstellen van vereiste met betrekking tot middelen van bestaan op grond van artikel 3.22, tweede lid, Vb of de in B7/2.1.1 opgenomen gronden, ongeacht de omstandigheid dat deze in gezinsverband leeft met een (huwelijks)partner.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid van het kind niet af op grond van artikel 3.22, eerste lid, Vb omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
- •
het minderjarige kind beoogt verblijf bij zijn juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij zijn (huwelijks)partner (de referent van de ouder); en
- •
door de referent van de ouder wordt zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan of deze is vrijgesteld van het vereiste met betrekking tot middelen van bestaan.
Dit geldt ook als de referent van het minderjarige kind inmiddels rechtmatig verblijf heeft, of Nederlander is.
3.2.6. Polygamie
Als de referent met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of (geregistreerd) partnerschap is verbonden, verleent de IND op grond van artikel 3.16 Vb geen verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind van de referent als sprake is van één van de volgende omstandigheden:
- •
de referent in Nederland leeft samen met één van de partners én deze partner is niet de biologische of juridische ouder van het minderjarige kind; of
- •
de referent in Nederland leeft samen met een kind dat is geboren uit een andere relatie dan die tussen de biologische of juridische ouders van het minderjarige kind.