Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering
Artikel 11 [Uitvoeringsplicht; weigering]
Geldend
Geldend vanaf 12-04-1957
- Bronpublicatie:
01-03-1954, Trb. 1954, 40 (uitgifte: 20-04-1954, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
12-04-1957
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-1959, Trb. 1959, 78 (uitgifte: 01-01-1959, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
Burgerlijk procesrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De rechterlijke autoriteit, tot welke de rogatoire commissie is gericht, is verplicht die uit te voeren en daarbij dezelfde dwangmiddelen te bezigen als voor de uitvoering ener rogatoire commissie van de autoriteiten van de aangezochte Staat of van een daartoe door een belanghebbende partij gedaan verzoek. Deze dwangmiddelen behoeven niet noodzakelijk aangewend te worden, wanneer het betreft de verschijning van de partijen in geding.
2.
De verzoekende autoriteit wordt, op haar verlangen, verwittigd van de dag en de plaats waar de gevraagde handeling zal worden verricht, opdat de belanghebbende partij in staat zij daarbij tegenwoordig te zijn.
3.
De uitvoering der rogatoire commissie kan slechts worden geweigerd:
- 1.
indien de authenticiteit van het stuk niet vaststaat;
- 2.
indien in de aangezochte Staat het uitvoeren der rogatoire commissie niet behoort tot de bevoegdheden der rechterlijke macht;
- 3.
indien de Staat, op wiens grondgebied de uitvoering zou moeten plaats hebben, oordeelt, dat deze op zijn souvereiniteit of op zijn veiligheid inbreuk zou kunnen maken.