Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen
Artikel 9
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1999
- Bronpublicatie:
14-12-1998, Stcrt. 1998, 247 (uitgifte: 24-12-1998, regelingnummer: 735650/98/DJI)
- Inwerkingtreding
01-01-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-1998, Stcrt. 1998, 247 (uitgifte: 24-12-1998, regelingnummer: 735650/98/DJI)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Algemeen
1.
De ambtenaar of medewerker die geweld heeft gebruikt of vrijheidsbeperkende middelen heeft aangewend, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de directeur van de betrokken inrichting of de selectiefunctionaris. De schriftelijke melding dient duidelijkheid te verschaffen over de redenen die tot het aanwenden van geweld hebben geleid, de daaruit voortvloeiende gevolgen en op wiens last dit aanwenden van geweld heeft plaatsgevonden.
2.
Indien de aanwending van het geweld bij een gedetineerde heeft geleid tot lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis en in alle gevallen waarin van een vuurwapen, een wapenstok of CS-traangasgranaten of traangasverspreidende middelen gebruik is gemaakt, dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen en het Openbaar Ministerie. De directeur van de betrokken inrichting of de selectiefunctionaris dient in een dergelijk geval tevens zo spoedig mogelijk schriftelijk advies in te winnen bij een arts.
3.
De melding bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt in de vorm van een rapport indien:
- a.
de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of
- b.
gebruik is gemaakt van enig geweldsmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is.