Einde inhoudsopgave
Wet milieubeheer
Artikel 8.49 [Nadere regelgeving gesloten stortplaats]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2008
- Bronpublicatie:
25-02-2008, Stb. 2008, 77 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken: 31139)
- Inwerkingtreding
01-05-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-03-2008, Stb. 2008, 117 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
Milieurecht / Inrichtingen en activiteiten - vergunningen
1.
Met betrekking tot een gesloten stortplaats worden zodanige maatregelen getroffen dat wordt gewaarborgd dat die stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, dan wel, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen.
2.
Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
- a.
maatregelen strekkende tot het in stand houden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem;
- b.
het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem, en
- c.
het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats.
3.
Degene die een stortplaats drijft, stelt een nazorgplan op ter uitvoering van de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid. Het nazorgplan behoeft de instemming van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beslist hierover binnen dertien weken na de indiening van het nazorgplan. Indien het bevoegd gezag niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, is de instemming van rechtswege gegeven. Het bevoegd gezag maakt de instemming van rechtswege onverwijld nadat de beslistermijn is verstreken, bekend.
4.
Het bevoegd gezag kan degene die een stortplaats drijft, bevelen het nazorgplan waarmee het heeft ingestemd, aan te passen gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu, dan wel in verband met een verandering van de stortplaats sedert de datum van instemming met het nazorgplan.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de in het eerste en tweede lid bedoelde maatregelen alsmede met betrekking tot het in het derde lid bedoelde nazorgplan nadere regels worden gesteld.