Einde inhoudsopgave
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Artikel 14ba [Bestuurlijke herindeling en herschikking]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Redactionele toelichting
Vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 01-01-2022.
- Bronpublicatie:
22-12-2021, Stb. 2021, 651 (uitgifte: 27-12-2021, kamerstukken: 35927)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2021, Stb. 2021, 651 (uitgifte: 27-12-2021, kamerstukken: 35927)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Fusie en splitsing
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
1.
Indien vermogen van een onderneming van een gemeente, provincie of waterschap of behorende tot een ministerie (overdragende partij) in het kader van een bestuurlijke herindeling of herschikking overgaat naar een andere gemeente of provincie, een ander waterschap of een ander ministerie (verkrijgende partij), wordt de overdragende partij geacht de vermogensbestanddelen van de onderneming die in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking overgaan ten tijde van die bestuurlijke herindeling of herschikking te hebben overgedragen aan de verkrijgende partij.
2.
De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de overdragende partij en de verkrijgende partij dezelfde bepalingen van toepassing zijn, noch bij de overdragende partij, indien deze door de bestuurlijke herindeling of herschikking ophoudt te bestaan, noch bij de verkrijgende partij aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20, op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of op voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, en latere heffing is verzekerd. Indien de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende partij met betrekking tot al hetgeen in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking is verkregen in de plaats van de overdragende partij.
3.
Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, kan Onze Minister op een gezamenlijk voor de bestuurlijke herindeling of herschikking gedaan verzoek van de overdragende en de verkrijgende partij, onder door hem te stellen voorwaarden, de inspecteur belast met de aanslagregeling van de overdragende partij toestaan de winst behaald als gevolg van het eerste lid geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de verkrijgende partij met betrekking tot al hetgeen in het kader van de bestuurlijke herindeling of herschikking is verkregen, voor zover daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de overdragende partij. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de voorwaarden, bedoeld in de eerste volzin, zijn opgenomen.
4.
De voorwaarden, bedoeld in het derde lid, mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien het derde lid, eerste volzin, buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de verkrijgende partij, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox, de voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of de voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen waarop het verzoek, bedoeld in het derde lid, ziet op het tijdstip van de overgang lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.