Regeling modelvliegen
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 22-04-2021
- Bronpublicatie:
17-04-2021, Stcrt. 2021, 19960 (uitgifte: 21-04-2021, regelingnummer: IENW/BSK-2021/106971)
- Inwerkingtreding
22-04-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2021, Stcrt. 2021, 19960 (uitgifte: 21-04-2021, regelingnummer: IENW/BSK-2021/106971)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
Onverminderd het Besluit luchtverkeer 2014 gelden voor een vlucht met een modelluchtvaartuig die wordt uitgevoerd in het verband van een modelluchtvaartuigclub of -vereniging, als bedoeld in artikel 2, onder 10, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 2019/947 de volgende regels:
- a.
de vlucht wordt slechts uitgevoerd onder omstandigheden en op locaties waarbij er vanaf de grond tijdens de gehele vlucht goed zicht is op het modelluchtvaartuig en het luchtruim daaromheen;
- b.
de bestuurder houdt tijdens de gehele vlucht goed zicht op het modelluchtvaartuig behalve wanneer de bestuurder wordt bijgestaan door een waarnemer die zich naast hem bevindt en zonder hulp visueel contact houdt met het modelluchtvaartuig en zo de bestuurder helpt om de vlucht veilig uit te voeren;
- c.
een hoogtemeter hoeft niet te worden gebruikt;
- d.
de vlucht wordt niet uitgevoerd buiten de daglichtperiode, zoals gepubliceerd in de luchtvaartgids;
- e.
de vlucht wordt niet uitgevoerd boven met aaneengesloten bebouwing of kunstwerken, industrie- en havengebieden daaronder begrepen dan wel boven mensenmenigten of boven spoorlijnen of voor motorrijtuigen toegankelijke verharde openbare wegen, met uitzondering van wegen in 30 km-zones binnen de bebouwde kom en wegen in 60 km-gebieden buiten de bebouwde kom;
- f.
voor een vlucht wordt geen vliegplan ingediend;
- g.
gecontroleerde vluchten zijn niet toegestaan;
- h.
vluchten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 120 meter boven de grond of het water in luchtruim met klasse G, mits
- 1°
voor vluchten binnen een afstand van 3 km van een ongecontroleerde luchthaven of een terrein dat geschikt is om tijdelijk en uitzonderlijk te worden gebruikt, waarvoor krachtens artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart ontheffing is verleend, geen bezwaar bestaat bij de exploitant van de luchthaven respectievelijk de houder van de ontheffing;
- 2°
voor vluchten binnen een gebied waarin laag mag worden gevlogen door civiele of militaire luchtvaartuigen iemand met de bestuurder van het modelluchtvaartuig meekijkt om deze te kunnen waarschuwen voor luchtvaartuigen;
- i.
in afwijking van onderdeel h zijn vluchten binnen het verband van een bij de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart, de Federatie Limburgse Radio Controle Vliegers of de Samenwerkende Nederlandse Modelvlieg Verenigingen aangesloten vereniging toegestaan tot een hoogte van maximaal 300 meter boven de grond of het water in luchtruim klasse G, mits wordt voldaan aan de in dat onderdeel genoemde voorwaarden;
- j.
vluchten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 450 meter boven de grond of het water, mits dit gebeurt binnen een aerodrome traffic zone van een militaire luchthaven waarop modelvliegen is toegestaan en dit gebied exclusief voor modelvliegen wordt gebruikt of met de andere gebruiker(s) sluitende afspraken zijn gemaakt inzake separatie;
- k.
vluchten zijn toegestaan in luchtruim met klasse C of D, mits op schriftelijk verzoek van belanghebbende een convenant is gesloten met de organisatie die de plaatselijke luchtverkeersleiding verzorgt en de bestuurder zich houdt aan de afspraken in dat convenant;
- l.
de regels voor de bediening van boordapparatuur voor het beantwoorden van vragen door radargrondstations gelden niet;
- m.
de regels voor de navigatie- en telecommunicatie-installaties waarmee een luchtvaartuig voor het uitvoeren van een VFR-vlucht is uitgerust, gelden niet.