Einde inhoudsopgave
Wet op belastingen van rechtsverkeer
Artikel 15a
Geldend
Geldend van 01-01-2022 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
22-12-2021, Stb. 2021, 651 (uitgifte: 27-12-2021, kamerstukken: 35927)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2021, Stb. 2021, 651 (uitgifte: 27-12-2021, kamerstukken: 35927)
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Belastingen van rechtsverkeer / Overdrachtsbelasting
1.
De schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 14, tweede lid, artikel 15, eerste lid, onderdeel p, of het vierde lid, wordt door iedere verkrijger afgelegd door het:
- a.
ondertekenen van de notariële akte waarin een door de inspecteur voorgeschreven standaardtekst is opgenomen; of
- b.
afzonderlijk invullen van het daartoe door de inspecteur ter beschikking gestelde standaardformulier.
2.
De schriftelijke verklaring is onderdeel van de aangifte en wordt, indien deze is afgelegd op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de notariële akte gehecht.
3.
De notaris zendt een elektronische kopie van de schriftelijke verklaring, indien deze op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is afgelegd, in afwijking van artikel 7b van de Registratiewet 1970, ongevraagd, binnen een maand na de verkrijging aan de inspecteur op een wijze als bedoeld in de bij of krachtens dat artikel te bepalen wijze.
4.
De verkrijger die aannemelijk maakt dat hij of zijn rechtsvoorganger krachtens erfrecht door onvoorziene omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor het tijdstip van de verkrijging maar nadat de aan die verkrijging ten grondslag liggende koopovereenkomst tot stand is gekomen, redelijkerwijs niet in staat is de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken en dit voorafgaand aan de verkrijging duidelijk en stellig verklaart in een schriftelijke verklaring, wordt geacht die woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te hebben gebruikt. De schriftelijke verklaring vervangt de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 14, tweede lid, of artikel 15, eerste lid, onderdeel p, onder 3°.
5
De verkrijger, die de verklaring, bedoeld in het eerste lid, heeft afgelegd en die aannemelijk maakt dat hij door onvoorziene omstandigheden, die zich hebben voorgedaan na het tijdstip van de verkrijging, redelijkerwijs niet in staat is geweest de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken, wordt geacht die woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te hebben gebruikt.
6.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de wijze van aanleveren van de schriftelijke verklaring.