Einde inhoudsopgave
Besluit bijzondere spoorwegen
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 01-12-2015
- Bronpublicatie:
25-06-2015, Stb. 2015, 267 (uitgifte: 03-07-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-12-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-11-2015, Stb. 2015, 437 (uitgifte: 25-11-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
1.
Treinen zijn ’s nachts, bij mistig weer en bij slecht zicht voldoende zichtbaar door, gelet op de rijrichting, te zijn voorzien van ten minste een wit of geel stralend licht aan de voorzijde en een rood stralend licht aan de achterzijde van het voertuig waarvan de bewegende kracht uitgaat.
2.
In afwijking van het eerste lid is een trein 's nachts, bij mistig weer of slecht zicht tijdens het rangeren voorzien van ten minste een wit, geel of rood stralend licht aan de voorzijde, gelet op de rijrichting.
3.
Het is verboden gebruik te maken van de bijzondere spoorweg als niet is voldaan aan het eerste of tweede lid.
4.
In afwijking van het derde lid mag de treinbestuurder in geval van defecte verlichting aan de voorzijde van de trein doorrijden tot het eindpunt van de rit:
- a.
met zodanige snelheid dat het voor de bestuurder mogelijk is de trein tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de treinbestuurder de bijzondere spoorweg kan overzien en waarover deze vrij is, en
- b.
wanneer bij de nadering van een spoorwegovergang een geluidssignaal gegeven wordt.
5.
Onder rangeren wordt in dit artikel verstaan het splitsen of opnieuw samenvoegen van treinen, dan wel in een bepaalde volgorde op een spoor of naar andere sporen manoeuvreren.