Einde inhoudsopgave
Wet toezicht effectenverkeer 1995
Artikel 29 [Inlichtingen]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Redactionele toelichting
Door het vervallen van art. 6d van de Tijdelijke regeling invoering Wft bij de regeling van 02-02-2009, Stcrt. 27 is lid 1 van dit artikel, onderdelen a, d, h en p, vervallen (iwtr. 12-02-2009). In afwijking van art. 178 van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht (20-11-2006, Stb. 605; iwtr. 01-01-2007; bron iwtr. 11-12-2006, Stb. 664) waren genoemde onderdelen geacht niet te zijn ingetrokken, gesteld bij de Min. Reg. van 08-02-2007, Stcrt. 32 (iwtr. 16-02-2007 met twk. 01-01-2007).
- Bronpublicatie:
03-03-2021, Stb. 2021, 135 (uitgifte: 17-03-2021, kamerstukken: 35256)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-05-2021, Stb. 2021, 254 (uitgifte: 02-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Onze Minister kan bij:
- a.
vervallen;
- b.
vervallen;
- c.
vervallen;
- d.
vervallen;
- e.
vervallen;
- f.
vervallen;
- g.
vervallen;
- h.
vervallen;
- i.
vervallen;
- j.
vervallen;
- k.
vervallen;
- l.
vervallen;
- m.
vervallen;
- n.
vervallen;
- o.
aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 25, eerste lid;
- p.
vervallen;
alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die hij op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.
2.
Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door Onze Minister te stellen termijn.
3.
Ten aanzien van de personen die door Onze Minister zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die Onze Minister heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.
4.
Onze Minister is bevoegd tot overeenkomstige toepassing van artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de in het derde lid bedoelde personen.