Einde inhoudsopgave
Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
11-10-2021, Stb. 2021, 469 (uitgifte: 14-10-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-10-2021, Stb. 2021, 469 (uitgifte: 14-10-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
1.
De curator heeft ten minste:
- a.
een passende opleiding in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek met goed gevolg afgerond, of
- b.
een passende beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs met goed gevolg afgerond en gedurende een periode van ten minste twee jaar voor de duur van ten minste 24 uur per week, de taken van een curator uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van een door de kantonrechter benoemde curator.
2.
De curator onderhoudt en ontwikkelt zijn voor het curatorschap van belang zijnde kennis en vaardigheden door ten minste jaarlijks een bijscholings- of trainingsactiviteit te verrichten.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op ten minste één natuurlijke persoon die de rechtspersoon die curator is, vertegenwoordigt.
4.
De curator beschikt voor iedere persoon door wie hij de taken van een curator uitoefent over een afschrift van het bewijs dat ten minste de in het eerste lid bedoelde opleiding met goed gevolg is afgerond.
5.
De curator draagt zorg voor de begeleiding van de personen door wie hij de taken van een curator uitoefent door ten minste jaarlijkse functioneringsgesprekken te voeren en deze schriftelijk vast te leggen en hen jaarlijks in staat te stellen om een bijscholings- of trainingsactiviteit als bedoeld in het tweede lid te verrichten.
6.
Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders.
7.
De mentor heeft ten minste een passende beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs met goed gevolg afgerond. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op ten minste één natuurlijke persoon die de rechtspersoon die mentor is, vertegenwoordigt. Het tweede en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op mentoren. Voor zover een persoon door wie de mentor zijn taken uitoefent geen opleiding als bedoeld in de eerste volzin heeft afgerond, voorziet de mentor in de begeleiding van deze persoon in de uitoefening van zijn taken door een persoon die deze opleiding wel met goed gevolg heeft afgerond.