Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 314 Business indicator
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025. De wijzigingen van lid 9 en 10 worden toegepast vanaf 09-07-2024.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Instellingen berekenen hun Business Indicator volgens de onderstaande formule:
waarbij:
BI = ILDC + SC + FC
BI | = de Business Indicator, uitgedrukt in miljard euro; |
ILDC | = de rente-, lease- en dividendcomponent, uitgedrukt in miljard euro en berekend overeenkomstig lid 2; |
SC | = de dienstencomponent, uitgedrukt in miljard euro en berekend overeenkomstig lid 5; |
FC | = de financiële component, uitgedrukt in miljard euro en berekend overeenkomstig lid 6. |
2.
Voor de toepassing van lid 1 wordt de rente-, lease- en dividendcomponent berekend volgens de onderstaande formule:
waarbij:
ILDC | = de rente-, lease- en dividendcomponent; |
IC | = de rentecomponent, d.w.z. de rentebaten van de instelling uit alle financiële activa en andere rentebaten, met inbegrip van financiële inkomsten uit financiële leasing en inkomsten uit operationele leasing en winst behaald met geleasede activa, minus de rentelasten van de instelling uit alle financiële verplichtingen en andere rentelasten, met inbegrip van rentelasten uit financiële en operationele leasing, afschrijving en waardevermindering van, en verlies op, de exploitatie van geleasede activa, berekend als het jaargemiddelde van de absolute waarden van de verschillen over de afgelopen drie boekjaren; |
AC | = de activacomponent, d.w.z. de som van de totale bruto uitstaande leningen, voorschotten, rentedragende effecten, met inbegrip van overheidsobligaties, en leaseactiva van de instelling, berekend als het jaargemiddelde over de afgelopen drie boekjaren op basis van de bedragen per ultimo van elk betrokken boekjaar; |
DC | = de dividendcomponent, d.w.z. de dividendinkomsten van de instelling uit beleggingen in aandelen en fondsen die niet in de financiële verklaringen van de instelling zijn geconsolideerd, met inbegrip van dividendinkomsten van niet-geconsolideerde dochterondernemingen, verbonden ondernemingen en joint ventures, berekend als het jaargemiddelde over de afgelopen drie boekjaren. |
3.
In afwijking van lid 2 kan een EU-moederinstelling tot en met 31 december 2027 haar consoliderende toezichthouder vragen om toestemming om een afzonderlijke rente-, lease- en dividendcomponent te berekenen voor elk van haar specifieke dochterinstellingen en om het resultaat van die berekening op te tellen bij de op geconsolideerde basis berekende rente-, lease- en dividendcomponent voor de andere entiteiten van de groep, indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a)
de activiteiten van de dochterondernemingen op het gebied van bankdiensten ten behoeve van particulieren en kleine partijen of zakelijke bankdiensten vertegenwoordigen het grootste deel van hun activiteiten;
- b)
een significant deel van de activiteiten van de dochterondernemingen op het gebied van bankdiensten ten behoeve van particulieren en kleine partijen of zakelijke bankdiensten bestaat uit leningen met een grote PD;
- c)
het gebruik van de afwijking vormt een passende basis voor de berekening van het eigenvermogensvereiste van de EU-moederinstelling voor operationeel risico.
Zodra de toestemming is verleend, worden deze en de eraan verbonden voorwaarden door de consoliderend toezichthouder om de twee jaar opnieuw beoordeeld.
De consoliderend toezichthouder stelt de EBA ervan in kennis dat een dergelijke toestemming is verleend, bevestigd of ingetrokken.
Uiterlijk op 31 december 2031 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit over het gebruik en de geschiktheid van de in de eerste alinea bedoelde afwijking, met name gelet op de betrokken specifieke bedrijfsmodellen en de toereikendheid van het daarmee verband houdende eigenvermogensvereiste voor operationeel risico. Op basis van dat verslag en terdege rekening houdend met de daarmee samenhangende internationaal overeengekomen standaarden die het BCBS ontwikkelt, dient de Commissie, in voorkomend geval, uiterlijk op 31 december 2032 een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad.
4.
Tot en met 31 december 2027 of, indien dit eerder is, totdat de consoliderend toezichthouder overeenkomstig lid 3 toestemming verleent, mag een EU-moederinstelling die toestemming heeft gekregen om de alternatieve standaardbenadering op haar bedrijfsonderdelen inzake bankdiensten ten behoeve van particulieren en zakelijke bankdiensten toe de passen voor het berekenen van haar eigenvermogensvereiste voor operationeel risico, na haar consoliderend toezichthouder daarvan in kennis te hebben gesteld, blijven gebruikmaken van de alternatieve standaardbenadering zoals bepaald in de versie van deze verordening die van toepassing was op 8 juli 2024 voor het berekenen van het eigenvermogensvereiste voor operationeel risico met betrekking tot die twee bedrijfsonderdelen en conform de reikwijdte van de bestaande toestemming.
5.
Voor de toepassing van lid 1 wordt de dienstencomponent berekend volgens de onderstaande formule:
SC = max (OI, OE) + max (FI, FE)
waarbij:
SC | = de dienstencomponent; |
OI | = overige bedrijfsinkomsten, d.w.z. het jaargemiddelde over de afgelopen drie boekjaren van de inkomsten van de instelling uit de gewone uitoefening van het bankbedrijf die niet zijn opgenomen in andere elementen van de Business Indicator, maar die van vergelijkbare aard zijn; |
OE | = overige bedrijfsuitgaven, d.w.z. het jaargemiddelde over de afgelopen drie boekjaren van de uitgaven en verliezen van de instelling bij de gewone uitoefening van het bankbedrijf die niet zijn opgenomen in andere elementen van de Business Indicator, maar die van vergelijkbare aard zijn, en bij operationeel-risicogebeurtenissen; |
FI | = de component vergoedingen- en provisie-inkomsten, d.w.z. het jaargemiddelde over de afgelopen drie boekjaren van de instelling voor de inkomsten ontvangen uit advies- en dienstverlening, met inbegrip van inkomsten die de instelling als uitbesteder van financiële diensten heeft ontvangen; |
FE | = de component vergoedingen- en provisie-uitgaven, d.w.z. het jaargemiddelde over de afgelopen drie boekjaren van de door de instelling gedane uitgaven voor het ontvangen van advies en diensten, met inbegrip van door de instelling voor de levering van financiële diensten betaalde uitbestedingsvergoedingen, doch met uitsluiting van uitbestedingsvergoedingen voor de levering van niet-financiële diensten. |
Na voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit en voor zover het institutioneel protectiestelsel beschikt over geschikte en in uniforme regels voorgeschreven systemen voor het toezicht op en de classificatie van operationele risico's, kunnen instellingen die lid zijn van een institutioneel protectiestelsel dat voldoet aan de vereisten van artikel 113, lid 7, de dienstencomponent berekenen na aftrek van eventuele inkomsten ontvangen van of uitgaven betaald aan instellingen die lid zijn van hetzelfde institutioneel protectiestelsel. Eventuele verliezen die voortvloeien uit de gerelateerde operationele risico's worden tussen leden van institutionele protectiestelsels onderling gedeeld.
6.
Voor de toepassing van lid 1 wordt de financiële component berekend volgens de onderstaande formule:
FC = TC + BC
waarbij:
FC | = de financiële component; |
TC | = de handelsportefeuillecomponent, d.w.z. het jaargemiddelde van de absolute waarden over de afgelopen drie boekjaren van de nettowinst of het nettoverlies, naargelang het geval, behaald met de handelsportefeuille van de instelling, aangemerkt als passend overeenkomstig standaarden voor jaarrekeningen of overeenkomstig deel drie, titel I, hoofdstuk 3, inclusief met voor handelsdoeleinden aangehouden activa en verplichtingen, met hedge accounting en met wisselkoersverschillen; |
BC | = de niet-handelsportefeuillecomponent, d.w.z. het jaargemiddelde van de absolute waarden over de afgelopen drie boekjaren van de nettowinst of het nettoverlies, naargelang het geval, behaald met de niet-handelsportefeuille van de instelling, inclusief uit tegen reële waarde gewaardeerde financiële activa en verplichtingen met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies, met hedge accounting en uit winst en verlies behaald met niet tegen reële waarde gewaardeerde financiële activa en verplichtingen met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. |
7.
De instellingen laten de volgende bestanddelen buiten beschouwing bij de berekening van hun Business Indicator:
- a)
inkomsten en uitgaven uit het verzekerings- of herverzekeringsbedrijf;
- b)
premies betaald en betalingen ontvangen uit gekochte verzekerings- en herverzekeringsovereenkomsten;
- c)
beheerskosten, met inbegrip van personeelsuitgaven, uitbestedingsvergoedingen betaald voor de levering van niet-financiële diensten, en overige beheerskosten;
- d)
terugvordering van beheerskosten, met inbegrip van namens cliënten verhaalde bedragen;
- e)
uitgaven voor gebouwen en vaste activa, behalve wanneer die uitgaven voortvloeien uit operationeel-risicogebeurtenissen;
- f)
afschrijving van materiële activa en amortisatie van immateriële activa, met uitzondering van afschrijvingen voor de exploitatie van leaseactiva, die bij de uitgaven voor financiële en operationele leasing moeten worden opgenomen;
- g)
voorzieningen en terugneming van voorzieningen, behalve wanneer die voorzieningen operationeel-risicogebeurtenissen betreffen;
- h)
uitgaven in verband met op verzoek onmiddellijk opeisbaar aandelenkapitaal;
- i)
bijzondere-waardeverminderingsverliezen en terugneming van bijzondere-waardeverminderingsverliezen;
- j)
veranderingen in goodwill verantwoord in winst of verlies;
- k)
vennootschapsbelasting.
8.
Indien een instelling nog geen drie jaar actief is, gebruikt zij toekomstgerichte bedrijfsramingen voor het berekenen van de relevante componenten van haar Business Indicator, op voorwaarde dat dit ten genoegen van de bevoegde autoriteit is. De instelling gebruikt historische gegevens zodra die gegevens beschikbaar zijn.
9.
De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot vaststelling van:
- a)
de componenten van de Business Indicator, en het gebruik ervan, door lijsten van typische subposten te ontwikkelen, rekening houdend met internationale reguleringsnormen en, indien van toepassing, de prudentiële grens als omschreven in deel drie, titel I, hoofdstuk 3;
- b)
de in lid 7 van dit artikel genoemde bestanddelen.
De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 10 januari 2026 voor aan de Commissie.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
10.
De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot vaststelling van de elementen van de Business Indicator door die elementen waar dat passend is te mappen met de overeenkomstige rapportagecellen in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie (1).
De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 10 januari 2026 voor aan de Commissie.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Voetnoten
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 (PB L 97 van 19.3.2021, blz. 1).