Einde inhoudsopgave
Regeling inburgering 2021
Artikel 6.8 Vaststelling draagkracht debiteur
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
13-08-2021, Stcrt. 2021, 38863 (uitgifte: 01-09-2021, regelingnummer: 2021-0000130089)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2021, Stb. 2021, 586 (uitgifte: 03-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de Wet inburgering 2021 (02-12-2020, Stb. 2021, 38).
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Inburgering (V)
Inburgering / Inburgeringsvoorzieningen
1.
De draagkracht die wordt vastgesteld overeenkomstig dit artikel, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 6.10 van het besluit, is ingediend.
2.
Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur is het totaal van het toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.
3.
Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan:
- a.
120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur met partner;
- b.
120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur op wie de alleenstaande ouderenkorting, bedoeld in artikel 8.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is; of
- c.
84% van het belastbaar minimumloon voor overige debiteuren zonder partner.
4.
De draagkracht van de debiteur is 12% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
5.
Voor de toepassing van dit artikel wordt indien het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door de Minister daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen of het belastbaar loon benadert.