Einde inhoudsopgave
Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen
Artikel 2 [Besluit]
Geldend
Geldend vanaf 23-11-1994
- Bronpublicatie:
13-10-1994, Stb. 1994, 800 (uitgifte: 22-11-1994, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 23316 Overheid.nl: 23316)
- Inwerkingtreding
23-11-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-1994, Stb. 1994, 800 (uitgifte: 22-11-1994, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 23316Overheid.nl: 23316)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
1.
Bevoegd tot het nemen van een besluit tot zetelverplaatsing zijn:
- a.
het bestuur van de rechtspersoon;
- b.
de algemene vergadering met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen van de ter vergadering aanwezige of vertegenwoordigde stemgerechtigden, indien het niet een stichting betreft;
- c.
een of meer door de algemene vergadering of door het bestuur bij een in Nederland verleden notariële akte aangewezen personen.
2.
Het besluit tot zetelverplaatsing kan inhouden dat de rechtspersoon de staat van naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting verliest en de staat verkrijgt van de daarmee vergelijkbare rechtspersoon van het recht van het land waarheen de zetel wordt overgebracht.
3.
Het besluit kan wijziging van de statuten inhouden.
4.
Zolang het besluit niet in werking is getreden, kunnen zij die het hebben genomen dat besluit intrekken of, onder handhaving van dat besluit, wijzigingen in de statuten aanbrengen die van kracht worden indien het besluit in werking treedt.
5.
Ieder die overeenkomstig het eerste lid bevoegd is het besluit te nemen en ieder door hem bij een in Nederland verleden notariële akte aangewezen persoon, is bevoegd de veranderingen aan te brengen die nodig blijken om een vereiste goedkeuring of erkenning te verkrijgen van het land waarnaar de zetel is verplaatst.
6.
Bij het besluit tot zetelverplaatsing kunnen bestuurders en commissarissen en, bij een stichting, leden van een toezichthoudend orgaan worden benoemd en ontslagen.
7.
Bij een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder c, kunnen de bevoegdheden bedoeld in het derde tot en met het zesde lid voor een of meer van de aangewezen personen worden uitgesloten of beperkt.