Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en voor de inhoud van de verleende bescherming
Artikel 31 Niet-begeleide minderjarigen
Geldend
Geldend van 09-01-2012 tot 12-06-2026
- Bronpublicatie:
13-12-2011, PbEU 2011, L 337 (uitgifte: 20-12-2011, regelingnummer: 2011/95/EU)
- Inwerkingtreding
09-01-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2011, PbEU 2011, L 337 (uitgifte: 20-12-2011, regelingnummer: 2011/95/EU)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
1.
De lidstaten nemen zo spoedig mogelijk nadat de internationale bescherming is verleend, de nodige maatregelen om te verzekeren dat niet-begeleide minderjarigen worden vertegenwoordigd door een wettelijke voogd, dan wel, indien nodig, door een organisatie die belast is met de zorg voor en het welzijn van minderjarigen, of op een andere passende wijze worden vertegenwoordigd, zoals op basis van wetgeving of een rechterlijke uitspraak.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat de voor elke niet-begeleide minderjarige aangewezen voogd of vertegenwoordiger in verband met de toepassing van deze richtlijn naar behoren in de behoeften van de minderjarige voorziet. De bevoegde instanties evalueren zulks regelmatig.
3.
De lidstaten zorgen ervoor dat niet-begeleide minderjarigen worden geplaatst:
- a)
bij volwassen familieleden; of
- b)
in een pleeggezin; of
- c)
in speciale centra voor minderjarigen; of
- d)
in andere voor minderjarigen geschikte tehuizen.
In dit verband krijgt het kind inspraak in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.
4.
Voor zover mogelijk, worden broers en zusters bij elkaar gehuisvest, daarbij rekening houdend met het belang van de betrokken minderjarige en in het bijzonder met zijn leeftijd en maturiteit. Veranderingen in de verblijfplaats van niet-begeleide minderjarigen worden tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.
5.
Indien een niet-begeleide minderjarige internationale bescherming wordt verleend en er nog niet begonnen is met het opsporen van zijn gezinsleden, beginnen de lidstaten hen zo snel mogelijk na de verlening van de internationale bescherming op te sporen, waarbij zij het belang van de minderjarige vooropstellen. Indien al een begin is gemaakt met de opsporing, gaan de lidstaten waar nodig door met het opsporingsproces. In gevallen waarin gevaar bestaat voor het leven of de lichamelijke integriteit van de minderjarige of zijn naaste familieleden, met name indien zij in het land van herkomst zijn achtergebleven, moet bij het verzamelen, verwerken en verspreiden van gegevens over deze personen de vertrouwelijkheid worden gewaarborgd.
6.
Personen die met niet-begeleide minderjarigen werken, moeten een passende opleiding met betrekking tot hun behoeften gevolgd hebben en blijven volgen.