Einde inhoudsopgave
Voorontwerp Insolventiewet
Artikel 6.4.3 Vorderingen die bij inwilliging afdwingbaar blijven
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2007
- Bronpublicatie:
01-11-2007, Internet 2007, www.justitie.nl (uitgifte: 01-11-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-11-2007, Internet 2007, www.justitie.nl (uitgifte: 01-11-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Algemeen
1.
Inwilliging van het verzoek heeft geen gevolg ten aanzien van:
- a.
in de beschikking aangewezen vorderingen waarvan het ontstaan aan de schuldenaar ernstig verweten kan worden en waarvan verval van de afdwingbaarheid, gezien de aard van de vordering, onaanvaardbaar zou zijn;
- b.
vorderingen tot betaling van een geldboete als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht;
- c.
vorderingen uit hoofde van studieschulden waarop hoofdstuk 6 van de Wet studiefinanciering 2000 van toepassing is, behoudens voor zover die vorderingen betrekking hebben op de in artikel 6.8 van die wet bedoelde achterstallige schulden die bestaan ten tijde van de insolventverklaring;
- d.
vorderingen als bedoeld in de artikelen 13, vijfde lid, en 81, zesde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek;
- e.
andere vorderingen, voor zover de schuldeiser zich op een retentierecht of een recht van parate executie kan beroepen.
2.
Inwilliging van het verzoek werkt niet ten voordele van borgen en andere medeschuldenaren van de schuldenaar. De rechten die schuldeisers op goederen van derden kunnen uitoefenen, blijven bestaan alsof het verzoek niet was ingewilligd.