Einde inhoudsopgave
Besluit reikwijdtebepalingen Wft
Artikel 24 [Onvoldoende technische voorzieningen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Bronpublicatie:
12-10-2006, Stb. 2006, 518 (uitgifte: 31-10-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2006, Stb. 2006, 664 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1.
Indien een bijkantoor in Nederland van een schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland niet voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:68 van de wet bepaalde met betrekking tot de technische voorzieningen, kan de Nederlandsche Bank de vrije beschikking door het bijkantoor over de waarden die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf van schadeverzekeraar, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2.
Alvorens een beperking of een verbod als bedoeld in het eerste lid uit te vaardigen stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van Zwitserland op de hoogte van haar voornemen.
3.
Een beperking of een verbod als bedoeld in het eerste lid kan de Nederlandsche Bank ook uitvaardigen, indien de toezichthoudende instantie van Zwitserland of van een andere lidstaat dan Nederland waar de schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland een vestiging heeft, dit verzoekt op grond van het feit dat het bijkantoor naar haar oordeel in soortgelijke omstandigheden verkeert als bedoeld in het eerste lid.
4.
Het bijkantoor kan de ongeldigheid van een rechtshandeling, verricht in strijd met de beperking of het verbod, inroepen indien de wederpartij de maatregel kende of daarvan niet onkundig kon zijn.
5.
De beperking of het verbod wordt door de Nederlandsche Bank door middel van een deurwaardersexploot aan de schadeverzekeraar bekend.
6.
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra het bijkantoor weer voldoet aan de in het eerste lid bedoelde eisen of, wanneer de beperking of het verbod uitsluitend berust op het derde lid, zodra daartoe naar het oordeel van de Nederlandsche Bank aanleiding bestaat, doch in elk geval zodra de in dat lid bedoelde toezichthoudende instantie de door haar opgelegde beperking of het verbod heeft opgeheven. De Nederlandsche Bank maakt de opheffing bekend aan het bijkantoor.
7.
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie, bedoeld in het derde lid, alsmede de toezichthoudende instanties van de lidstaten waarnaar het bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, vanuit Nederland diensten verricht in kennis van de uitvaardiging van de beperking of het verbod en de opheffing daarvan.