Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning
Artikel 42
Geldend
Geldend vanaf 23-12-2010
- Bronpublicatie:
20-12-2006, Trb. 2008, 173 (uitgifte: 08-09-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-12-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-05-2011, Trb. 2011, 93 (uitgifte: 27-05-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
1.
Elk geschil tussen twee of meer Staten die Partij zijn inzake de uitlegging of toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn door onderhandelingen of door de uitdrukkelijk in dit Verdrag voorziene procedures kan worden beslecht, wordt op verzoek van één van hen onderworpen aan arbitrage. Indien de partijen er binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de organisatie van deze arbitrage, kan ieder van deze partijen het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof.
2.
Elke Staat kan, op het tijdstip van ondertekening of bekrachtiging van of toetreding tot dit Verdrag, verklaren dat hij zich niet gebonden acht door het eerste lid van dit artikel. De andere Staten die Partij zijn zijn niet gebonden door het eerste lid van dit artikel ten aanzien van een Staat die Partij is die een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt.
3.
Een Staat die een verklaring heeft afgelegd overeenkomstig het tweede lid van dit artikel, kan deze verklaring te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.