Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2022/2472 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard
Artikel 34 Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen
Geldend
Geldend vanaf 13-12-2023
- Bronpublicatie:
22-11-2023, PbEU L 2023, 2023/2607 (uitgifte: 23-11-2023, regelingnummer: 2023/2607)
- Inwerkingtreding
13-12-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-11-2023, PbEU L 2023, 2023/2607 (uitgifte: 23-11-2023, regelingnummer: 2023/2607)
- Vakgebied(en)
Staatssteun (V)
1.
Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als wordt voldaan aan dit artikel en aan hoofdstuk I van deze verordening.
2.
De steun mag worden toegekend aan alle ondernemingen en groepen daarvan die zich op vrijwillige basis ertoe verbinden verrichtingen die uit een of meer van de in lid 1 bedoelde verbintenissen bestaan, uit te voeren met het oog op het behoud en de bevordering van de noodzakelijke veranderingen in de landbouwpraktijken waarmee een positieve milieu- en klimaatbijdrage wordt geleverd.
3.
De lidstaten verlenen alleen steun voor verbintenissen die verder gaan dan:
- a)
de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;
- b)
de betrokken minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, en andere verplichte vereisten ter zake in het nationale recht en het recht van de Unie;
- c)
de voorwaarden voor de handhaving van landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115.
4.
Alle in lid 3 bedoelde verplichte normen en vereisten moeten worden omschreven en toegelicht in de nationale rechtsgrondslag.
5.
Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvoorschriften van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen als bedoeld in lid 3, punt b), waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden.
6.
De lidstaten zorgen ervoor dat bedrijven die krachtens dit artikel steun ontvangen, toegang hebben tot de voor de uitvoering van de betrokken verrichtingen vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleiding kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel landbouwers bij te staan die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen.
7.
De onder dit artikel vallende verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Als dat nodig is om de nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten evenwel een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode. Voor verbintenissen inzake de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen, voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk aansluiten op de in de eerste periode voltooide verbintenis, of in andere, naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen.
Vervallen.
9.
Verbintenissen tot extensivering van de veehouderij moeten minimaal voldoen aan de volgende voorwaarden:
- a)
om over- en onderbegrazing te voorkomen moet het volledige beweide areaal van het bedrijf worden beheerd en in stand gehouden;
- b)
bij het bepalen van de veedichtheid moet rekening worden gehouden met alle op het bedrijf grazende dieren of, bij een verbintenis tot beperking van de wegsijpeling van nutriënten, met alle voor de betrokken verbintenis relevante dieren die op het bedrijf worden gehouden.
10.
De steun kan betrekking hebben op collectieve regelingen en resultaatgebaseerde betalingsregelingen, zoals regelingen voor koolstoflandbouw, die de landbouwers ertoe aansporen om op grotere schaal of op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu. Op resultaten gebaseerde regelingen voor koolstoflandbouw moeten ervoor zorgen dat kwaliteitscriteria met betrekking tot kwantificering, additionaliteit, langetermijnopslag en duurzaamheid worden nageleefd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de mededeling over duurzame koolstofcycli (1) wat betreft de certificering van koolstofverwijderingen.
11.
Voor verbintenissen die op grond van dit artikel worden aangegaan, stelt de lidstaat een herzieningsclausule vast die de aanpassing ervan garandeert wanneer de desbetreffende, in de leden 3, 4 en 9 bedoelde verplichte vereisten, normen en voorwaarden worden gewijzigd.
12.
De steun wordt jaarlijks verleend om de begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de agromilieuklimaatverbintenissen.
13.
Voor verbintenissen die onder artikel 35 vallen, wordt in het kader van dit artikel geen steun verleend.
14.
De steun wordt betaald per hectare.
15.
De steun blijft beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten en bedraagt hoogstens 600 EUR per hectare per jaar voor eenjarige teelten, 900 EUR per hectare per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten en 450 EUR per hectare per jaar voor andere vormen van landgebruik.
Voetnoten
Mededeling van de Commissie van 15 december 2021 over duurzame koolstofcycli (COM(2021) 800 final).