Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2015/2366 betalingsdiensten in de interne markt
Artikel 10 Beschermingsvoorschriften
Geldend
Geldend vanaf 08-04-2024
- Bronpublicatie:
13-03-2024, PbEU L 2024, 2024/886 (uitgifte: 19-03-2024, regelingnummer: 2024/886)
- Inwerkingtreding
08-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-03-2024, PbEU L 2024, 2024/886 (uitgifte: 19-03-2024, regelingnummer: 2024/886)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
EU-recht / Marktintegratie
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De lidstaten of de bevoegde autoriteiten schrijven voor dat betalingsinstellingen die betalingsdiensten als bedoeld in de punten 1 tot en met 6 van bijlage I bij deze richtlijn aanbieden en instellingen voor elektronisch geld, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Richtlijn 2009/110/EG, alle geldmiddelen die zij ter uitvoering van betalingstransacties van de betalingsdienstgebruikers of via een andere betalingsdienstaanbieder hebben ontvangen, op een van de volgende wijzen veiligstellen:
- a)
de geldmiddelen worden op geen enkel tijdstip vermengd met de geldmiddelen van een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon dan de betalingsdienstgebruikers voor wier rekening de geldmiddelen worden aangehouden; wanneer zij aan het einde van de werkdag volgend op de dag waarop de middelen zijn ontvangen, nog door de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld worden aangehouden en nog niet aan de begunstigde of aan een andere betalingsdienstaanbieder zijn overgemaakt, worden zij op een afzonderlijke rekening gestort bij een kredietinstelling of bij een centrale bank naar goeddunken van die centrale bank, of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad als omschreven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst; zij worden overeenkomstig het nationale recht in het belang van de betalingsdienstgebruikers gevrijwaard tegen vorderingen van andere schuldeisers van de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld, in het bijzonder in het geval van insolventie;
- (b)
de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare waarborg van een verzekeringsmaatschappij of kredietinstelling die niet tot dezelfde groep behoort als de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare waarborg, en dat betaalbaar is ingeval de betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld niet in staat is haar financiële verplichtingen na te komen.
2.
Wanneer een betalingsinstelling uit hoofde van lid 1 geldmiddelen veilig moet stellen en een gedeelte van dat bedrag aan geldmiddelen voor toekomstige betalingstransacties moet worden gebruikt, terwijl het resterende bedrag voor andere diensten dan betalingsdiensten moet worden gebruikt, zijn de voorschriften van lid 1 ook van toepassing op het voor toekomstige betalingstransacties te gebruiken gedeelte van de geldmiddelen. Wanneer dat gedeelte variabel of niet van tevoren bekend is, staan de lidstaten de betalingsinstellingen toe dit lid toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd.