Einde inhoudsopgave
Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Artikel 5a [Termijnen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
21-12-2022, Stb. 2022, 538 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36063)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-12-2022, Stb. 2022, 538 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36063)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Inlichtingenuitwisseling en wederzijdse bijstand
1.
Bij een verzoek om inlichtingen van de bevoegde autoriteit van een lidstaat verstrekt Onze Minister de inlichtingen, bedoeld in artikel 5, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek. Indien Onze Minister niet binnen die termijn van drie maanden aan het verzoek kan voldoen, deelt hij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek, mee aan de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat met vermelding van de datum waarop hij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen, waarbij geldt dat aan het verzoek uiterlijk zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek dient te worden voldaan. In afwijking van de eerste en tweede zin verstrekt Onze Minister inlichtingen die reeds in zijn bezit zijn binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek.
2.
In bijzondere gevallen kunnen Onze Minister en de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat, andere dan de in het eerste lid vastgestelde termijnen overeenkomen.
3.
Onze Minister bevestigt aan de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat, indien mogelijk langs elektronische weg, onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk zeven werkdagen na ontvangst, de ontvangst van een verzoek.
4.
Onze Minister laat in voorkomend geval, uiterlijk een maand na ontvangst van een verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat weten welke tekortkomingen het verzoek vertoont en welke aanvullende achtergrondinformatie hij verlangt. De in het eerste lid gestelde termijnen gaan in dit geval in op de datum waarop Onze Minister de nodige aanvullende informatie ontvangt.
5.
Indien Onze Minister niet over de gevraagde inlichtingen beschikt en niet aan het verzoek kan voldoen of het verzoek om de in artikel 14 genoemde redenen afwijst, deelt hij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat mee.