Einde inhoudsopgave
Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 4.25 Grondslag, afbouw en uitzonderingsmogelijkheden
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
23-02-2022, Stb. 2022, 116 (uitgifte: 21-03-2022, kamerstukken: 35946)
27-01-2021, Stb. 2021, 57 (uitgifte: 10-02-2021, kamerstukken: 35611)
30-09-2020, Stb. 2020, 379 (uitgifte: 14-10-2020, kamerstukken: 35297)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2022, Stb. 2022, 117 (uitgifte: 22-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
Ontbreekt voor de leerlingen binnen redelijke afstand plaatsruimte op een gelijksoortige school, dan past Onze Minister artikel 4.24 zo toe dat de leerlingen van elk leerjaar het onderwijs kunnen voltooien.
2.
Artikel 4.24 blijft buiten toepassing, indien de school nog niet wordt bekostigd gedurende het aantal jaren van de cursusduur. In afwijking van de eerste volzin eindigt de bekostiging van de school met ingang van het vierde schooljaar indien op deze school in het derde schooljaar van de bekostiging niet ten minste het volgende aantal leerlingen is ingeschreven:
- 1°
195 leerlingen voor een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
- 2°
195 leerlingen voor een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs;
- 3°
195 leerlingen voor een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;
- 4°
195 leerlingen voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met 1 profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid;
- 5°
120 leerlingen voor elk profiel voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met meer dan 1 profiel; of
- 6°
72 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs.
3.
Artikel 4.24 blijft buiten toepassing, indien de scholengemeenschap nog niet wordt bekostigd gedurende het aantal jaren van de langste cursusduur van een van de samenstellende scholen. In afwijking van de eerste volzin eindigt de bekostiging van de school die deel uitmaakt van de scholengemeenschap met ingang van het vierde schooljaar indien op deze scholengemeenschap in het derde schooljaar van de bekostiging niet ten minste het volgende aantal leerlingen op de desbetreffende school is ingeschreven:
- 1°
146 leerlingen voor een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
- 2°
146 leerlingen voor een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs;
- 3°
146 leerlingen voor een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;
- 4°
146 leerlingen voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met 1 profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid;
- 5°
90 leerlingen voor elk profiel voor een scholengemeenschap met een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met meer dan 1 profiel; of
- 6°
54 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs.
4.
In bijzondere gevallen kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat een openbare school in stand wordt gehouden of een bijzondere school wordt bekostigd, ook al is het aantal leerlingen minder dan in artikel 4.24 is vermeld of op grond van artikel 11.53, tweede of vierde lid, is vastgesteld, dan wel als sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, of derde lid, tweede volzin. De toestemming geldt voor een door Onze Minister te bepalen tijd. Onze Minister beslist binnen 26 weken na ontvangst van een aanvraag.
5.
Binnen acht weken nadat de aantallen leerlingen per school voor voortgezet onderwijs zijn bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek of door Onze Minister, stellen gedeputeerde staten vast welke scholen uit hun provincie die door de gemeente in stand worden gehouden al een jaar lang niet meer voldoen aan de norm van artikel 4.24 die voor hen geldt. Wanneer gedeputeerde staten van oordeel zijn dat er als gevolg van de opheffing van een school als bedoeld in de vorige volzin, niet meer voldoende zal zijn voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs in een voldoende aantal scholen, geven gedeputeerde staten aan het college van burgemeester en wethouders de opdracht om een aanvraag te doen op grond van het vierde lid.