Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 12-12-1969
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gecorrigeerd via een rectificatie (Trb. 1996, 63).
- Bronpublicatie:
20-04-1959, Trb. 1965, 10 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
12-12-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-04-1959, Trb. 1965, 10 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Onverminderd het bepaalde in het zevende lid van artikel 15 en het derde lid van artikel 16 doet dit Verdrag wat de gebieden waarop het van toepassing is betreft, die bepalingen uit bilaterale verdragen, conventies of overeenkomsten vervallen, die de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen twee Verdragsluitende Partijen regelen.
2.
Dit Verdrag maakt geen inbreuk op de verplichtingen welke zijn vervat in de bepalingen van een andere internationale overeenkomst van bilaterale of multilaterale aard, waarvan zekere bepalingen de wederzijdse rechtshulp op bijzondere punten voor een bepaald terrein regelen of zullen regelen.
3.
De Verdragsluitende Partijen kunnen met elkaar slechts bilaterale of multilaterale overeenkomsten met betrekking tot de wederzijdse rechtshulp in strafzaken sluiten wanneer deze ertoe strekken de bepalingen van dit Verdrag aan te vullen of de toepassing van de daarin vervatte beginselen te vergemakkelijken.
4.
Indien de rechtshulp in strafzaken tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen plaatsvindt op grond van een eenvormige wet of van een bijzonder stelsel dat in wederzijdse toepassing van maatregelen van rechtshulp op elkaars grondgebied voorziet, zijn die Partijen bevoegd om hun onderlinge betrekkingen op dit terrein uitsluitend te regelen op basis van zulk een wet of stelsel, niettegenstaande de bepalingen van dit Verdrag. De Verdragsluitende Partijen die in hun onderlinge betrekkingen de toepassing van dit Verdrag van het begin af aan of later uitsluiten overeenkomstig de bepalingen van dit lid, dienen ter zake een mededeling te richten tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.