Einde inhoudsopgave
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.5 [Beslissing op aanvraag]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
24-04-2019, Stb. 2019, 185 (uitgifte: 22-05-2019, kamerstukken: 35093)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2019, Stb. 2019, 452 (uitgifte: 05-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Maatschappelijke ondersteuning / Individuele voorzieningen
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
Het college beslist op een aanvraag:
- a.
van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
- b.
van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.
2.
Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
3.
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4.
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
5.
De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:
- a.
de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,
- b.
zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
- c.
jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,
- d.
onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,
- e.
betaalde werkzaamheden,
- f.
scholing die de cliënt volgt of kan volgen,
- g.
ondersteuning ingevolge de Participatiewet,
- h.
de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.
6.
Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
7.
Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.
8.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, bedoeld in het derde lid.
9.
De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.