Einde inhoudsopgave
Besluit lijfrenten in de winstsfeer (verzamelbesluit)
4.2.1 Bv in oprichting; hoogte oudedagsreserve; tijdstip bedingen lijfrente bij geruisloze omzetting
Geldend
Geldend vanaf 26-01-2022. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 17-12-2021
- Bronpublicatie:
17-12-2021, Stcrt. 2022, 690 (uitgifte: 25-01-2022, regelingnummer: 2021-236684)
- Inwerkingtreding
26-01-2022, terugwerkend tot: 17-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2021, Stcrt. 2022, 690 (uitgifte: 25-01-2022, regelingnummer: 2021-236684)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Winst
Bij geruisloze omzetting wordt voor het bepalen van de winst de onderneming geacht niet te zijn gestaakt. Deze fictie geldt niet voor de oudedagsreserve. Dit brengt mee dat per 31 december van het kalenderjaar van staking het ondernemingsvermogen ontbreekt. De oudedagsreserve valt daarom in de winst (artikel 3.70, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001). Directe afrekening kan (op verzoek) worden voorkomen door de oudedagsreserve om te zetten in een lijfrente, met toepassing van artikel 3.70, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001. Bij inbreng in een bv dient de oudedagsreserve te worden afgerekend per 31 december van het jaar waarin de bv tot stand is gekomen (Hoge Raad 29 april 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9613). De lijfrente dient met het oog daarop te zijn bedongen vóór 1 juli van het daaropvolgende kalenderjaar. Uiteraard dient de lijfrente – nu deze wordt bedongen bij de overnemende bv – de tegenprestatie te vormen voor de overdracht van (een gedeelte van) een onderneming.