Einde inhoudsopgave
Leidraad Invordering 2008
19.1.8 Vordering ten laste van de echtgenoot
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
24-12-2020, Stcrt. 2020, 62963 (uitgifte: 30-12-2020, regelingnummer: 2020-171150)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-12-2020, Stcrt. 2020, 62963 (uitgifte: 30-12-2020, regelingnummer: 2020-171150)
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen of een vordering heeft op een derde die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de ontvanger een vordering ten laste van de echtgenoot doen. Als de vordering ziet op een belastingschuld die niet tot de gemeenschap behoort, beperkt de ontvanger zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van de vordering op de derde. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal op het geheel. De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de belastingschuldige en de echtgenoot afzonderlijk. Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is. Voor zover de vordering wordt gedaan op een vordering die de echtgenoot van de belastingschuldige heeft op een betaaldienstverlener, is het bepaalde in artikel 1cbis.2 van de regeling van overeenkomstige toepassing.