Einde inhoudsopgave
Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Artikel 19c [Begripsbepaling]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
17-04-2019, Stb. 2019, 173 (uitgifte: 16-05-2019, kamerstukken: 35073)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-10-2019, Stb. 2019, 385 (uitgifte: 06-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan of mede verstaan onder:
- –
de rechterlijk ambtenaar: de nagelaten betrekkingen van een rechterlijk ambtenaar die uit hoofde van diens overlijden pensioen genieten;
- –
bezoldiging: de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben.
2.
Beslag omvat in dit hoofdstuk ook de vordering, bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990.
3.
Tenzij anders is bepaald, worden de in dit hoofdstuk genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur.