Einde inhoudsopgave
Richtlijn 89/392/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 02-08-1993
- Redactionele toelichting
Deze wijziging wordt toegepast vanaf 01-01-1995.
- Bronpublicatie:
22-07-1993, PbEG 1993, L 220 (uitgifte: 01-01-1993, regelingnummer: 93/68/EEG)
- Inwerkingtreding
02-08-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-07-1993, PbEG 1993, L 220 (uitgifte: 01-01-1993, regelingnummer: 93/68/EEG)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Richtlijn van de Raad van 14 juni 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
In samenwerking met het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),
Overwegende dat het de taak van de Lid-Staten is om op hun grondgebied zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van personen — en, in voorkomend geval, huisdieren en goederen — en in het bijzonder die van de werknemers, met name waar het gaat om de risico's die voortvloeien uit het gebruik van machines;
Overwegende dat de wettelijke regelingen in de Lid-Staten op het gebied van ongevalspreventie zeer sterk verschillen; dat de dwingende bepalingen op dit gebied, die vaak worden aangevuld met technische specificaties die in feite verplichtingen inhouden en/of met normen met een vrijwillig karakter, niet noodzakelijkerwijs tot verschillende veiligheids- en gezondheidsniveaus leiden, maar vanwege hun ongelijkheid handelsbelemmeringen binnen de Gemeenschap vormen; dat bovendien de nationale regelingen op het gebied van overeenstemmingsverklaring en certificatie voor machines aanzienlijk verschillen;
Overwegende dat handhaving of verbetering van het in de Lid-Staten bereikte veiligheidsniveau een van de hoofddoeleinden vormt van deze richtlijn en van de veiligheid als omschreven in de fundamentele voorschriften;
Overwegende dat de bestaande nationale bepalingen op het gebied van veiligheid en gezondheid, die moeten zorgen voor bescherming tegen de aan machines verbonden risico's onderling moeten worden aangepast om het vrije verkeer van machines te waarborgen, zonder dat dit tot verlaging leidt van de in de Lid-Staten bestaande en gerechtvaardigde beschermingsniveaus; dat er naast de in deze richtlijn opgenomen bepalingen inzake het ontwerp en de bouw van machines, die voor het streven naar een veiligere werkomgeving van fundamenteel belang zijn, bijzondere bepalingen zullen worden vastgesteld ter voorkoming van bepaalde gevaren waaraan de werknemers tijdens hun werk kunnen worden blootgesteld, alsook bepalingen die zijn gebaseerd op de organisatie van de veiligheid van de werknemers op de arbeidsplaats;
Overwegende dat de sector machinebouw een belangrijk deel vormt van de sector werktuigbouw en als industrie een centrale plaats inneemt in de economie van de Gemeenschap;
Overwegende dat het Witboek inzake de voltooiing van de interne markt, dat in juni 1985 door de Europese Raad is goedgekeurd, in de paragrafen 65 en 68 voorziet in toepassing van de nieuwe aanpak op het gebied van de onderlinge aanpassing van de wetgevingen;
Overwegende dat de sociale kosten die voortvloeien uit het grote aantal ongevallen dat rechtstreeks het gevolg is van het gebruik van machines, kunnen worden verlaagd door de veiligheid in het ontwerp en de bouw van de machines zelf te integreren, alsmede door behoorlijke installatie en onderhoud;
Overwegende dat de werkingssfeer van de richtlijn gebaseerd moet zijn op een algemene definitie van de term ‘machine’, ten einde de technische evolutie van de fabricage mogelijk te maken; dat de ontwikkeling van ‘complexe installaties’ alsmede de risico's die deze opleveren van vergelijkbare aard zijn, waarmee hun expliciete opname in de richtlijn wordt gerechtvaardigd;
Overwegende dat het thans in de bedoeling ligt specifieke richtlijnen op te stellen met bepalingen voor het ontwerp en de bouw van bepaalde categorieën machines; dat de zeer uitgebreide werkingssfeer van de onderhavige richtlijn niet alleen moet worden beperkt met het oog op de specifieke richtlijnen maar tevens met het oog op de reeds bestaande richtlijnen, wanneer deze bepalingen inzake ontwerp en bouw bevatten;
Overwegende dat het Gemeenschapsrecht in zijn huidige stand bepaalt dat, in afwijking van één van de grondregels van de Gemeenschap, te weten vrijheid van verkeer van goederen, belemmeringen van het handelsverkeer binnen de Gemeenschap als gevolg van verschillen in de nationale wetgevingen met betrekking tot de commercialisering van produkten moeten worden aanvaard, voor zover deze voorschriften kunnen worden aangemerkt als noodzakelijk om te kunnen voldoen aan dwingende eisen; dat derhalve harmonisatie van wetgevingen in dit geval beperkt moet blijven tot de voorschriften die nodig zijn om te kunnen voldoen aan de dwingende en fundamentele eisen die op het vlak van veiligheid en gezondheid aan machines worden gesteld; dat deze eisen vanwege hun fundamenteel karakter in de plaats moeten komen van de nationale voorschriften op dit gebied;
Overwegende dat voor het bewerkstelligen van de veiligheid van de machines naleving van de fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften een dwingende eis is; dat de toepassing van deze voorschriften oordeelkundig moet gebeuren in die zin dat rekening moet worden gehouden met de stand van de techniek ten tijde van de bouw, alsmede met technische en economische eisen;
Overwegende dat het in bedrijf nemen van de machine als bedoeld in deze richtlijn uitsluitend kan slaan op het gebruik van de machine zelf voor het door de fabrikant beoogde doel; dat hiermee niet wordt vooruitgelopen op de eventuele omgevingscondities die met betrekking tot het gebruik van de machine zouden kunnen worden voorgeschreven, mits deze condities niet tot gevolg hebben dat de machine afwijkingen krijgt ten opzichte van de bepalingen van deze richtlijn;
Overwegende dat het mogelijk moet zijn op jaarbeurzen, exposities, enz., machines ten toon te stellen die niet in overeenstemming zijn met de richtlijn; dat het wel gewenst ist dat geïnteresseerden duidelijk worden ingelicht over het feit dat genoemde machines niet aan de normen voldoen en niet te koop zijn in de toestand waarin zij worden tentoongesteld;
Overwegende dat deze richtlijn derhalve alleen algemene fundamentele eisen op het gebied van veiligheid en gezondheid geeft, die worden aangevuld met een reeks meer specifieke voorschriften voor bepaalde categorieën machines; dat het, om het voor de fabrikanten gemakkelijker te maken aan te tonen dat is voldaan aan de fundamentele eisen, gewenst is dat er op Europees niveau geharmoniseerde normen op het gebied van risicopreventie bij het ontwerp en de bouw van machines zijn die tevens de controle op de overeenstemming met de fundamentele eisen mogelijk moeten maken; dat deze op Europees niveau geharmoniseerde normen worden opgesteld door particuliere instellingen en dat zij hun karakter van niet-verbindende tekst dienen te behouden; dat de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC) daarom erkend zijn als bevoegde instellingen voor de vaststelling van geharmoniseerde normen overeenkomstig de op 13 november 1984 ondertekende algemene richtsnoeren voor de samenwerking tussen de Commissie en deze beide instellingen; dat in deze richtlijn onder een geharmoniseerde norm wordt verstaan een technische specificatie (Europese norm of harmonisatiedocument) die door één van beide of beide instellingen is aangenomen in opdracht van de Commissie, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (4), gewijzigd bij Richtlijn 88/182/EEG (5), en uit hoofde van bovengenoemde algemene richtsnoeren;
Overwegende dat er een beter wettelijk kader moet komen om werkgevers en werknemers op doeltreffende en geschikte wijze bij het normalisatieproces te kunnen betrekken; dat zulks ten laatste bij het van toepassing worden van deze richtlijn zijn beslag moet hebben gekregen;
Overwegende dat het gewenst is — zoals momenteel in de Lid-Staten algemeen gebruikelijk is — de fabrikanten voor eigen verantwoordelijkheid verklaringen te laten opstellen inzake de overeenstemming van hun machines met de fundamentele eisen; dat de overeenstemming met geharmoniseerde normen een vermoeden van overeenstemming met de desbetreffende fundamentele eisen vormt; dat het de fabrikant volkomen vrij staat om, indien hij dit nodig acht, door derden keuringen en certificaties te laten verrichten;
Overwegende dat er een meer dwingende certificatieprocedure gewenst is voor bepaalde soorten machines met een verhoogd risico; dat de gekozen procedure van het EG-type-onderzoek kan worden gevolgd door een EG-verklaring van de fabrikant, zonder dat er een dwingender systeem, zoals kwaliteitswaarborg, EG-verificatie of EG-controle, wordt geëist;
Overwegende dat het absoluut noodzakelijk is dat de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde, alvorens de EG-verklaring van overeenstemming op te stellen, een technisch constructiedossier samenstelt; dat de volledige documentatie echter niet permanent in materiële vorm voorhanden hoeft te zijn, maar op verzoek ter beschikking moet kunnen worden gesteld; dat genoemde documentatie geen gedetailleerde tekeningen van de voor de fabricage van de machines gebruikte onderdelen hoeft te bevatten, behalve indien kennis daarvan voor de controle van de overeenstemming met de fundamentele veiligheidseisen onontbeerlijk is;
Overwegende dat niet alleen het vrije verkeer en het in bedrijf stellen van machines die voorzien zijn van de CE-markering en de EG-verklaring van overeenstemming dient te worden verzekerd, maar eveneens het vrij verkeer van machines die niet voorzien zijn van de CE-markering, wanneer het de bedoeling is dat zij in een andere machine worden ingebouwd, dan wel met andere machines worden samengebouwd tot een complexe installatie;
Overwegende dat de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de veiligheid, de gezondheid en andere onder de fundamentele eisen vallende aspecten op hun grondgebied, erkend moet worden in een vrijwaringsclausule die voorziet in adequate communautaire beschermingsprocedures;
Overwegende dat degenen tot wie een in het kader van deze richtlijn genomen besluit gericht is, de beweegredenen van dit besluit en de rechtsmiddelen die voor hen openstaan moeten kennen;
Overwegende dat de maatregelen dienen te worden vastgesteld die ertoe bestemd zijn de interne markt geleidelijk tot stand te brengen in de loop van een periode die eindigt op 31 december 1992; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: