Hof Amsterdam, 24-11-2008, nr. P07/00397
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5670, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-11-2008
- Zaaknummer
P07/00397
- LJN
BG5670
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5670, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑11‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN3849, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2007:BA7285, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 7:15 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Betaling van op aangifte verschuldigde loonheffing en omzetbelasting in één bedrag met vermelding van de aangiftenummers, waarvan één foutief. Afboeking van het bedrag op de juist vermelde aangifte. Ter zake van de aangifte omzetbelasting is een naheffingsaanslag met boete opgelegd. Vervolgens is het restant van het betaalde bedrag op de aangifte omzetbelasting afgeboekt. De naheffingsaanslag en de boete zijn daarna vernietigd. Onder de gegeven feiten en omstandigheden bestaat er geen recht op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Belanghebbende heeft de verwerking van haar betaling bewust gefrustreerd en het is aan haar gedragingen te wijten dat er een naheffingsaanslag en een boete zijn opgelegd.
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P07/00397
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende,
gemachtigde A,
en op het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P,
de inspecteur.
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 06/3983 van de rechtbank Haarlem van 29 mei 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 24 november 2005 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak derde kwartaal 2005 naar een bedrag van € 1.187. Tegelijkertijd is een boete vastgesteld van € 118. Bij Kennisgeving Vermindering Omzetbelasting van 16 december 2005 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd naar nihil evenals de boete.
De inspecteur heeft het door belanghebbende tijdig ingediende bezwaar bij in één geschrift vervatte uitspraken van 22 maart 2006 ongegrond verklaard zowel wat naheffingsaanslag als wat de boete betreft. Tevens besloot de inspecteur geen kostenvergoeding te verlenen.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 29 mei 2007, verzonden op 31 mei 2007, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 10 juli 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum. Belanghebbende heeft het beroep aangevuld bij brieven van 8 augustus 2007 en van 13 augustus 2007. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op het incidenteel hoger beroep gereageerd bij verweerschrift van 30 oktober 2007.
1.4. Belanghebbende heeft op 24 december 2007 een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft op 29 januari 2008 een conclusie van dupliek ingediend. De griffier heeft zowel aan belanghebbende als aan de inspecteur afschriften van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank toegezonden. Belanghebbende heeft bij brief van 28 september 2008 nadere stukken ingediend. De griffier heeft de inspecteur een afschrift van deze stukken doen toekomen.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. De zaak is met instemming van partijen behandeld tezamen met de zaken 07/00397 en 08/00302. Verschenen zijn namens belanghebbende haar gemachtigde A en namens de inspecteur B en C. Namens belanghebbende en de inspecteur zijn pleitnota’s voorgedragen en overgelegd. Belanghebbende heeft van de bijlage bij de pleitnota van de inspecteur kennis kunnen nemen en zich daarover kunnen uitlaten.
2. Overwegingen
2.1. Feiten
Met inachtneming van hetgeen dienaangaande is vermeld in de uitspraak van de rechtbank, de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.1.1. Belanghebbende heeft tijdig aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2005 gedaan van een te betalen bedrag van € 1.187. Het desbetreffende aangiftenummer is 0000.00.000.B01.5270. Eveneens tijdig heeft belanghebbende over hetzelfde tijdvak aangifte loonheffing gedaan van een te betalen bedrag van € 2.297. De gemachtigde heeft namens belanghebbende een totaalbedrag van € 3.484 overgemaakt op de rekening van de belastingdienst. Daarbij is het volgende vermeld:
‘- 0000.00.000.l01.523.0 e 2297
- 0000.00.000.b01.01.5270 e 1187’.
2.1.2. Het te betalen bedrag van € 2.297 is afgeboekt op de aangifte loonheffing over het derde kwartaal 2005. Op 24 november 2005 is een naheffingsaanslag omzetbelasting ad € 1.187 met een boete van € 118 over het derde kwartaal 2005 opgelegd.
2.1.3. Op 1 december 2005 heeft de belastingdienst het ontvangen bedrag van € 1.187 alsnog handmatig kunnen koppelen aan de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2005 en het desbetreffende bedrag op deze aangifte afgeboekt. Op 1 december is een “Kennisgeving Omzetbelasting Vermindering” opgemaakt waarin de naheffingsaanslag en de boetebeschikking tot nihil worden vernietigd. Met dagtekening 16 december 2005 is deze kennisgeving aan belanghebbende verzonden.
2.1.4. Belanghebbende heeft op 7 december 2005 een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag en de boete. Bij dit bezwaar heeft de gemachtigde namens belanghebbende verzocht om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten.
2.1.5. De inspecteur heeft bij uitspraak van 22 maart 2006 het bezwaar tegen de boete en de naheffingsaanslag afgewezen. De inspecteur heeft voorts het verzoek tot kostenvergoeding afgewezen.
2.1.6. Tot de gedingstukken behoort de volgende correspondentie.
a. een brief, gedagtekend 12 november 2002 van de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende waarin onder meer het volgende wordt vermeld:
“1. Aangifte OB 4e kwartaal 2000
(…)
2. Aangifte OB december 2001
(…)
Zoals boven is beschreven, zijn de problemen ontstaan doordat in geval 1. de toegezonden acceptgirokaart niet is gebruikt en u(w cliënt) bij de eigen overschrijving niet de exacte beschrijving van het betalingsobject heeft overgenomen.
Bij geval 2. is de oorzaak van de problemen ook hier dat geen gebruik is gemaakt van de toegezonden acceptgirokaart(en) en dat één overschrijving is gebruikt voor betaling van twee verschillende belastingschulden.
(…)
Ik verzoek u en uw cliënten dringend voortaan:
a. de acceptgiro te gebruiken die voor betalingen wordt toegezonden
b. indien een andere vorm van betaling wordt gekozen: de omschrijving van de betaling exact over te nemen
c. slechts één overschrijvingsformulier per belastingschuld te gebruiken.”
b. een brief van 18 juni 2003 van de inspecteur aan de gemachtigde waarin onder meer het volgende staat:
“In het algemeen zijn, net als bij het geval dat is beschreven in mijn brief van 12 november inzake (belanghebbende) de problemen ontstaan doordat de toegezonden acceptgirokaart niet is gebruikt en u(w cliënt) bij de eigen overschrijving niet de exacte beschrijving van het betalingsobject heeft overgenomen en/of dat één overschrijving is gebruikt voor betaling van twee of meer verschillende belastingschulden.”
c. een brief van 16 juli 2003 waarin de inspecteur de gemachtigde van belanghebbende een praktische oplossing met betrekking tot de gerezen betalingsproblemen voorstelt. In deze brief wordt onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik heb u dringend gevraagd voor iedere aanslag een aparte boeking te verrichten. Na overleg kan ik een praktischer oplossing aanreiken.
Indien u afdrachten voor meerdere aanslagen in één betaalopdracht wilt combineren, kan dit onder de volgende voorwaarden.
Het Centraal Betalingskantoor in Apeldoorn kan één overschrijving voor meer afdrachten en betalingen wel goed afboeken indien u op de betaalopdracht als omschrijving mee laat geven: “Zie fax d.d. ……” en u(w cliënt), vervolgens op die datum een fax stuurt naar het CBA met daarin vermeld de verdeling, dus van iedere aanslag het volledige, meestal 16-cijferig betaalkenmerk plus bedrag.”
d. een brief van 23 augustus 2004 waarin de inspecteur de gemachtigde uitnodigt voor een gesprek. De inspecteur deelt de gemachtigde onder meer het volgende mee:
“Zoals u weet, kunnen betalingen die u verricht voor diverse klanten (…) niet goed door de Belastingdienst worden verwerkt. (…) In verband hiermee nodig ik u uit voor een gesprek op mijn kantoor (…). Doel van het gesprek is de zaken te bespreken en te bezien of een structurele oplossing mogelijk is.”
e. een brief van 25 augustus 2004 waarin de gemachtigde de inspecteur antwoordt niet in te gaan op diens uitnodiging van 23 augustus 2004. De gemachtigde schrijft onder meer het volgende:
“U nodigde mij uit voor een gesprek. Ik ga niet op die uitnodiging in. Ik ben mening dat het niet mijn taak is om oplossingen te vinden om de late verwerking door de Belastingdienst van de betalingen door belastingplichtigen te verwerken.”
f. een brief van 13 april 2005 waarin de inspecteur D uitnodigt voor een gesprek. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Bij brief van 23 augustus 2004 is uw gemachtigde (…) uitgenodigd voor een gesprek. Dit in verband met het feit dat reeds langere tijd problemen optreden bij de betalingen die (…) (de gemachtigde) voor u verricht voor diverse vennootschappen (…). Het betreft de periodieke betalingen loonbelasting en omzetbelasting die plaatsvinden naar aanleiding van de aangiften loonbelasting en omzetbelasting. De problemen komen voort uit de wijze waarop de betalingen worden gedaan.
(…) (de gemachtigde) is niet op de uitnodiging ingegaan. Omdat ik toch een eind wil maken aan de voortdurende problemen, die niet alleen leiden tot extra werk voor de Belastingdienst maar ook voor uw gemachtigde, wil ik graag met u van gedachten wisselen over mogelijke oplossingen hiervoor. U bent als directeur-grootaandeelhouder van de verschillende vennootschappen degene die uiteindelijk verantwoordelijk is voor de correcte betaling van de verschuldigde belastingen.”
g. een brief van 25 april 2005 waarin de gemachtigde de inspecteur bericht dat D niet ingaat op de uitnodiging van de inspecteur van 13 april 2005. De gemachtigde licht dit als volgt toe:
“De inhoud van uw brief van 13 april 2005 heb ik met dhr D besproken. Hij heeft mij gevraagd u te berichten. Ik adviseerde hem dat hij niet aan uw uitnodiging hoeft te voldoen. Het is de taak van de Belastingdienst betalingen juist en tijdig te verwerken. Dat advies volgt hij op.
(…)
Het Rijk besloot de kosten van betaling op het postkantoor voor rekening van de belastingschuldige te laten komen. Dat is een goed recht. Het is een evengoed recht dat de belastingschuldige die kosten beperkt en verder niet met werk opgezadeld wil worden om de door het Rijk beoogde kostenbesparing mogelijk te maken.”
h. een brief van de inspecteur van 26 april 2005 inzake de gevolgen van de betalingswijze van de gemachtigde. De inspecteur bericht de gemachtigde als volgt:
“Nu u weigert in te gaan op mijn uitnodiging voor een gesprek is mij nog steeds niet duidelijk waarom u betaalt op de onderhavige wijze. U geeft in uw fax van 25 april jl. aan dat u dit doet om de kosten te beperken, en dat u verder niet met werk opgezadeld wenst te worden. Ik had graag enige uitleg hieromtrent gehad, aangezien mij niet duidelijk is welke kosten u extra zou moeten maken bij betaling per acceptgiro per belastingplichtige en per belastingmiddel. Ook de hoeveelheid extra werk die deze wijze van betaling u zou kosten is mij niet helemaal duidelijk.
(…)
Nu aan u (nogmaals) expliciet is gemeld dat uw handelswijze de fiscus steeds voor problemen stelt dient u met het volgende rekening te houden. Mocht u uw betalingswijze continueren en mocht dit leiden tot bezwaarschriften, zoals in het verleden, dan zal geen kostenvergoeding in de bezwaarfase meer worden toegekend. Ik ben van mening dat de kosten die u in dat geval maakt aan uw eigen handelswijze toe te rekenen zijn.”
2.2. Het geschil
In geschil is of aan belanghebbende een kostenvergoeding in de bezwaarfase had moeten worden toegekend.
Ter zitting heeft de inspecteur het incidenteel hoger beroep ingetrokken.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij het volgende overwogen:
“8. In de wetenschap dat gecombineerde betalingen aanleiding kunnen geven tot toerekeningproblemen en vertraging in de verwerking daarvan, heeft eiseres (Hof: belanghebbende), althans haar gemachtigde, deze wijze van betaling voortgezet. Bovendien heeft zij een niet bestaand kenmerk vermeld. Eiseres en haar gemachtigde noodzaken verweerder (Hof: de inspecteur) aldus structureel en bewust tot afwijking van het geautomatiseerde systeem, dat mede is opgesteld in het belang van alle belastingbetalers. In dit geval kan dan ook het inschakelen van beroepsmatige bijstand ter zake van naheffingsaanslagen en boetes, die voortvloeien uit de vertraagde verwerking van betalingen in verband met gecombineerde betalingen onder vermelding van een niet bestaand kenmerk, niet als redelijk worden beschouwd. Voor het toekennen van een vergoeding van kosten is dan ook geen plaats, nog daargelaten de vraag of de kosten zelf redelijk zijn.”
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
2.5. Relevante bepalingen
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.6 . Beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.6.1. Vaststaat dat belanghebbende op de rekening van de Belastingdienst het bedrag van de over het derde kwartaal 2005 verschuldigde loonheffing ad € 2.297 en het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting ad € 1.187 tezamen heeft gestort. Belanghebbende heeft dit bedrag gestort onder vermelding van een juist aangiftenummer voor wat betreft de verschuldigde loonheffing en onder vermelding van een onjuist aangiftenummer voor wat betreft de verschuldigde omzetbelasting. Het gestorte bedrag aan loonheffing ad € 2.297 is vervolgens door de belastingdienst afgeboekt op de aangifte loonheffing en het gestorte bedrag aan omzetbelasting ad € 1.187 kon niet automatisch worden afgeboekt. Ter zake is een naheffingsaanslag opgelegd. Eerst na handmatige verwerking kon het desbetreffende bedrag worden afgeboekt op de aangifte omzetbelasting. De naheffingsaanslag en tegelijkertijd opgelegde boete zijn vervolgens vernietigd.
2.6.2. Vaststaat voorts dat de inspecteur belanghebbende herhaaldelijk erop heeft gewezen dat een dergelijke gecombineerde storting van omzetbelasting en loonheffing, waarbij slechts aangiftenummers en geen betalingskenmerken zijn vermeld én waarbij ook nog één van die aangiftenummers niet correct is, door de belastingdienst, in ieder geval wat betreft de storting inzake het niet correct vermelde aangiftenummer, niet kan worden verwerkt. De inspecteur heeft in dit verband benadrukt dat de belastingdienst jaarlijks 180 miljoen financiële transacties te verwerken heeft, dat dit niet anders dan geautomatiseerd kan geschieden en dat ook het aantal niet direct te verwerken betalingen dermate hoog is dat slechts selectief een aantal betalingen handmatig kunnen worden afgedaan en dat dit pas gebeurt nadat gepoogd is de betalingen automatisch te koppelen aan een aangifte.
2.6.3. Belanghebbende is zich er terdege van bewust, aldus is ter zitting gebleken, dat haar handelwijze problemen veroorzaakt. De motieven van belanghebbende om de problemen niet te voorkomen zijn het Hof, ook na ter zake gestelde vragen op zitting, niet duidelijk geworden. Met betrekking tot het argument van belanghebbende dat haar handelwijze kosten bespaart - à raison van 40 eurocent per betaling - omdat door het verrichten van een gecombineerde betaling slechts één betaling wordt verricht in plaats van twee betalingen, geldt dat de belastingdienst hieraan tegemoet is gekomen door toe te staan dat door middel van één gezamenlijke betaling wordt betaald, onder de voorwaarde dat alsdan wél de twee bijbehorende aangiftenummers per fax bekend dienen te worden gemaakt. Met betrekking tot het argument van belanghebbende dat ook dit teveel moeite en werk met zich brengt, geldt dat het Hof dit argument zonder nadere motivering niet kan volgen. Het vermelden van een aangiftenummer bij iedere betaling brengt immers, naar ’s Hofs oordeel, een gelijke hoeveelheid werk mee als het vermelden van een betalingskenmerk nog daargelaten dat belanghebbende in het onderhavige geval voor de omzetbelasting geen juist aangiftenummer heeft vermeld.
2.6.4. Het Hof is van oordeel dat onder de gegeven feiten en omstandigheden er geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Belanghebbende heeft zoals hiervoor overwogen bewust de verwerking van haar betaling gefrustreerd en het is aan haar gedragingen te wijten dat er een naheffingsaanslag en een boete zijn opgelegd. Ondanks het feit dat belanghebbende er veelvuldig op is geattendeerd dat haar wijze van betalen tot verwerkingsproblemen bij de belastingdienst leidt, heeft zij gepersisteerd bij haar handelwijze terwijl zij daarvoor desgevraagd geen afdoende verklaring kon geven. Het Hof memoreert in dit verband dat de belastingdienst zich bereid heeft getoond tegemoet te komen aan het bezwaar van belanghebbende dat twee betalingen meer kosten meebrengen dan één betaling, door één gecombineerde betaling onder voorwaarden toe te staan. Het Hof ziet voorts niet in waarom, zoals belanghebbende stelt, het vermelden van een aangiftenummer beduidend minder werk meebrengt dan het vermelden van een betalingskenmerk, nog daargelaten dat belanghebbende het aangiftenummer in het onderhavige geval onjuist heeft vermeld. Nu de inspecteur de boete en naheffingsaanslag heeft laten vervallen omdat pas later de eerder gedane storting kon worden gekoppeld aan de aangifte, hetgeen het Hof aannemelijk acht, is het Hof van oordeel dat de inspecteur aan belanghebbende terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
2.7. Slotsom
Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
2.8. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, D.B. Bijl en W.P. Otto, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 24 november 2008 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.