HR, 10-02-2006, nr. 37800
ECLI:NL:HR:2006:AV1371
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2006
- Zaaknummer
37800
- LJN
AV1371
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AV1371, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑02‑2006; (Cassatie)
Conclusie, Hoge Raad (Parket), 12‑12‑2002
- Wetingang
- Vindplaatsen
BNB 2006/125 met annotatie van M.E. VAN HILTEN
FED 2006/57 met annotatie van J.J.P. SWINKELS
V-N 2006/11.28 met annotatie van Redactie
NTFR 2003/239
Uitspraak 10‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Vrijstelling voor met handelingen ter zake van verzekering samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringsagenten.
Nr. 37.800
10 februari 2006
LC
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 oktober 2001, nr. BK-00/01106, betreffende een door de fiscale eenheid Arthur Andersen & Co Accountants c.s. te Rotterdam op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting, na beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest gestelde vragen.
1. Loop van het geding
Voor een overzicht van de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 7 november 2003, nr. 37800, BNB 2004/66, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.
De Hoge Raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 november 2003 in de zaak C-8/01 (Taksatorringen), Jurispr. 2003, blz. I-13711. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Bij arrest van 3 maart 2005, C-472/03, V-N 2005/15.9, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op het verzoek, voor recht verklaard:
'Artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat "backoffice"-activiteiten, bestaande in het tegen vergoeding verlenen van diensten aan een verzekeringsonderneming, geen met handelingen ter zake van verzekering samenhangende diensten, verricht door een assurantiemakelaar of een verzekeringsagent, in de zin van deze bepaling zijn.'
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Nadere beoordeling van het principale en incidentele beroep in cassatie
Gelet op de hiervóór vermelde verklaring voor recht faalt de stelling van belanghebbende dat de "backoffice"- activiteiten moeten worden aangemerkt als (van omzetbelasting vrijgestelde) met verzekeringen samenhangende door assurantiemakelaars en verzekeringsagenten verrichte diensten, als bedoeld in artikel 13, B, letter a, van de Zesde richtlijn en mitsdien als diensten van tussenpersonen, bedoeld in artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 7 november 2003 falen ook de overige door belanghebbende in het incidentele beroep aangevoerde stellingen en slaagt het door de Staatssecretaris in zijn principale beroep voorgestelde middel. Derhalve dient te worden beslist als vermeld onder 4.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2006.
Conclusie 12‑12‑2002
Dit document is (nog) niet beschikbaar gesteld door de rechtsprekende instantie.