Hof 's-Gravenhage, 09-02-2011, nr. 10/00325
ECLI:NL:GHSGR:2011:BP0105
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
09-02-2011
- Zaaknummer
10/00325
- LJN
BP0105
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BP0105, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 09‑02‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 8:69 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JG 2011/34 met annotatie van mr. J.D.C. de Jong
Uitspraak 09‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Art. 8:69 Awb. Zowel het beroep als het hoger beroep van belanghebbende kunnen er niet toe leiden dat de waarde van de woning hoger wordt vastgesteld dan de door de Inspecteur bij beschikking vastgestelde waarde. Belanghebbende wordt hiermee niet in haar belangen geschaad.
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00325
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer d.d. 9 februari 2011
in het geding tussen mevrouw [belanghebbende] te [Z], hierna belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Gouda, hierna de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van rechtbank ‘s-Gravenhage van 28 april 2010, AWB 09/7511 betreffende na te noemen beschikking en aanslag.
Beschikking en bezwaar
1.1. Bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de Inspecteur, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], vastgesteld op € 222.000. De waarde is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2008 en de beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2009.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
1.3. Op het beroep van belanghebbende bij de rechtbank Den Haag heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende heeft tegen de voormelde uitspraak beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht van € 111 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 december 2010, gehouden te den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende alsmede mevrouw [A] en [B] namens de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
Belanghebbende is gebruikster en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak (hierna: de woning). De woning is een hoekhuis met vrijstaande berging. De inhoud van de woning is ongeveer 330 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 135 m².
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2008 (hierna: de waardepeildatum). De Inspecteur heeft deze waarde op € 222.000 vastgesteld, terwijl belanghebbende een hogere waarde bepleit.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft als volgt overwogen waarbij onder “eiseres” dient te worden verstaan: belanghebbende, en onder “verweerder”: de Inspecteur:
“6. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de waarde van de woning te laag is vastgesteld. Eiseres acht de vergelijkingsobjecten niet gelijkwaardig, nu deze 10 jaar eerder gebouwd zijn dan de woning. Eiseres voelt zich door de afwijzing van het bezwaarschrift, waarin zij om een hogere waarde heeft verzocht, gediscrimineerd. Eiseres wil gelijk behandeld worden met de overige straatbewoners, bij wie de waarde van de woning hoger is (vastgesteld). Eiseres is voorts bevreesd dat zij met betrekking tot het eigenwoningforfait en de waterschapsomslag belastingschulden opbouwt.
7. De rechtbank is, gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder in bezwaar de waarde van de bestreden beschikking slechts kon handhaven of verminderen, maar niet kon verhogen. Verhoging van de WOZ-waarde zou hebben geleid tot een hogere aanslag onroerende-zaakbelastingen 2009. Eiseres had in dit opzicht dan ook geen belang bij haar bezwaar. Evenmin is van een ander procesbelang gebleken. Ter voorlichting aan eiseres merkt de rechtbank in dit verband op dat de hoogte van het eigenwoningforfait en van de waterschapsomslag voor het belastingjaar 2009 wordt bepaald op basis van de in het onderhavige geval door verweerder vastgestelde WOZ-waarde en niet, zoals eiseres mogelijk meent, op basis van de door eiseres met prijsindexcijfers berekende waarde van de woning. Daarom kan niet worden gezegd dat de waardevaststelling van de woning op een lagere waarde dan eiseres voorstaat, ertoe leidt dat een belastingsschuld wordt opgebouwd.
Verweerder had dan ook, nu eiseres in bezwaar om verhoging van de bij primaire beschikking vastgestelde waarde heeft verzocht, het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren. De uitspraak op bezwaar kan derhalve niet in stand blijven.
De rechtbank zal, doende hetgeen verweerder had dienen te doen, het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het gevolg van deze niet-ontvankelijkverklaring is dat de waarde van de woning niet verandert en gehandhaafd blijft op € 222.000.
8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.”
Overwegingen omtrent het geschil
5. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft geven. Ter aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het Hof nog het navolgende.
Ingevolge artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht mag het instellen van beroep er niet toe leiden dat degene die het beroep instelt in een slechtere financiële positie komt dan zonder het instellen van beroep het geval zou zijn geweest. Het beroep van belanghebbende kan er dan ook niet toe leiden dat de waarde van de woning hoger wordt vastgesteld dan de door de Inspecteur bij beschikking vastgestelde waarde. Ook in hoger beroep is het hoger vaststellen dan de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning niet mogelijk.
6. Voorts is het Hof van oordeel dat belanghebbende hiermee niet in haar belangen wordt geschaad. Of de waarde van de woning hoger is dan in de beschikking is vermeld staat los van een eventuele overwaarde die belanghebbende zou willen benutten bij veronderstellenderwijs een voorgenomen verkoop van de woning dan wel het bij een bank opnemen van een lening om de overwaarde van de woning voor consumptieve doeleinden vrij te maken. Evenmin leidt de vastgestelde waarde tot de door belanghebbende gevreesde problemen ter zake van de heffing van waterschapslasten die op de waarde van de woning is gebaseerd. Datzelfde geldt ook voor de heffing van inkomstenbelasting.
7. Op grond van het vorenoverwogene dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Y Postema, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 17 december 2010.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet (opnieuw) beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep in cassatie verstrekken of aanvullen. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.