Hof 's-Gravenhage, 08-02-2006, nr. 04/2254
ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7198
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
08-02-2006
- Zaaknummer
04/2254
- LJN
AY7198
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7198, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 08‑02‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2006/1301
Uitspraak 08‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Wet belastingen op mileugrondslag; regulerende energiebelasting
GERECHTSHOF ´S-GRAVENHAGE
Derde meervoudige belastingkamer
Datum uitspraak: 8 februari 2006
Rolnummer: BK 04/02254
UITSPRAAK
op het beroep van X N.V. tegen de uitspraak op bezwaar van P, betreffende na te noemen aangifte.
Het geding in bezwaar
1. Belanghebbende heeft op 23 februari 2001 bezwaar aangetekend tegen de door haar over de maand december 2000 ingediende aangifte regulerende energiebelasting. Bij uitspraak van 13 februari 2004 heeft de Inspecteur het bezwaar gedeeltelijk toegewezen. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht een berekening over te leggen van de vermindering die voortvloeit uit het door de Inspecteur bij de uitspraak ingenomen standpunt.
Het geding in beroep
2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van euro 273. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 18 mei 2005, gehouden te Den Haag. Partijen zijn ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
4. Op verzoek van het Hof heeft nadien overleg plaatsgehad tussen partijen en zijn schrifturen gewisseld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld van elkaars schrifturen kennis te nemen en daarop te reageren. Partijen hebben aangegeven van een tweede mondelinge behandeling af te zien.
Vaststaande feiten
5. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet wezenlijk weersproken en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
a. Belanghebbende levert als elektriciteitsbedrijf elektriciteit aan het waterschap (het waterschap). Het waterschap, dat in zijn huidige vorm is ontstaan op 1 januari 1997, heeft onder meer tot taak:
- de zorg voor de hoeveelheid oppervlaktewater, door het beheersen van het waterpeil in sloten, beken en meren, en de zorg voor een goed evenwicht tussen de aan- en afvoer van oppervlaktewater,
- de zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, door het zuiveren van het rioolwater in zuiveringsinstallaties, het verstrekken en controleren van lozingsvergunningen en het onderzoeken van de waterkwaliteit.
b. Het beheersgebied van het waterschap omvat het zuidelijk deel van de provincie Overijssel, het oostelijk deel van de provincie Gelderland en het zuidoosten van de Veluwe.
c. Ten behoeve van het waterkwaliteitsbeheer beschikt belanghebbende over veertien rioolwaterzuiveringsinstallaties (de zuiveringsinstallaties) en het gemaal Buurse, met bijbehorende persleiding die uitkomt op een zuiveringsinstallatie bij Haaksbergen. Deze is in beheer bij een derde.
d. Belanghebbende is op grond van artikel 36e, tweede lid van de Wet belastingen op milieugrondslag (de wet) belastingplichtig ter zake van de levering van elektriciteit aan het waterschap. De verschuldigde belasting wordt berekend aan de hand van onder meer het aantal aansluitingen.
Geschil
6. In geschil is het aantal aansluitingen in de zin van artikel 36a, eerste lid, onderdeel f van de wet, waaruit belanghebbende belaste leveringen voor de regulerende energiebelasting aan het waterschap verricht.
Standpunt belanghebbende
7. Belanghebbende heeft in beroep, kort weergegeven, de volgende standpunten ingenomen:
a. Alle gemalen en zuiveringsinstallaties van belanghebbende vormen een samenstel van onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdeel d van de Wet waardering onroerende zaken (de wet WOZ), zodat sprake is van een aansluiting voor de heffing van de regulerende energiebelasting ter zake van de levering van elektriciteit.
b. Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat er twee aansluitingen zijn te onderkennen, te weten die voor de kwaliteitstaak en die voor de kwantiteitstaak.
c. Meer subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de zuiveringsinstallaties ieder één aansluiting vormen en dat voor de kwantiteitstaak eveneens één aansluiting moet worden onderkend.
d. Belanghebbende baseert haar primaire betoog op het standpunt dat waterschappen openbare lichamen zijn welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben, zodat aan de waterschappen één doel wordt toegeschreven en een waterschap als één organisatorisch geheel moet worden beschouwd. Het gehele stelsel van voorzieningen, aanvangend bij de punten waar riool(afval)water van gemeenten wordt overgenomen tot de grenzen van het verzorgingsgebied, dient te worden aangemerkt als een samenstel. Er is sprake van een geografische, fysieke en functionele samenhang en van één organisatorisch doel. Hieruit vloeit voort dat de eigendommen als een bij elkaar behorend geheel dienen te worden beschouwd.
Standpunt Inspecteur
8. De Inspecteur heeft zich in beroep op het standpunt gesteld, eveneens kort weergegeven, dat de kwantiteitstaak en de kwaliteitstaak van het waterschap te dezen onderscheiden dienen te worden. De Inspecteur heeft ter ondersteuning van zijn standpunt verder verwezen naar het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 2003, nr.CPP2003/2395.
Conclusies van partijen
9. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van het bedrag aan regulerende energiebelasting over de maand december 2000:
- primair tot op euro 189,03, voor zowel de kwaliteitstaak als de kwantiteitstaak van het waterschap;
- subsidiair tot op euro 189,03 voor de kwaliteitstaak en tot op euro 59,68 voor de kwantiteitstaak;
- meer subsidiair tot op vijftien maal euro 189,03, voor veertien waterzuiveringsinstallaties en een voor de waterkwantiteitstaak.
10. De Inspecteur heeft voor de heffing over de maand december 2000 tot het onderkennen van 22 aansluitingen geconcludeerd. Belanghebbende dient het bedrag van de verschuldigde energiebelasting aan te geven, nu het de Belastingdienst niet bekend is wat het verbruik per aansluiting is.
Beoordeling van het beroep
11. Met betrekking tot de uitleg van artikel 16, onderdeel d van de wet WOZ heeft de Hoge Raad bij zijn arrest van 9 mei 2003, nr. 35 987, BNB 2003/270, geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag in hoeverre de in een bedrijf aangewende (gedeelten van) eigendommen - die onmiskenbaar een geografisch samenhangend geheel vormen - als een samenstel moeten worden aangemerkt, beslissend is, of dat bedrijf als een samenhangend geheel moet worden beschouwd, waarbinnen alle (gedeelten van) eigendommen voor één organisatorisch doel worden aangewend.
12. Het enkele feit dat de Waterschapswet in artikel 1, eerste lid waterschappen definieert als "openbare lichamen welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben" biedt - anders dan belanghebbende voorstaat - op zich onvoldoende steun voor de stelling dat sprake is van één organisatorisch doel. Waterstaatkundige verzorging bevat onder meer de waterkering en de waterhuishouding. Blijkens artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet kan aan waterschappen de zorg van één of van beide taken opgedragen zijn.
13. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterschapswet blijkt dat het waterkwaliteitsbeheer als een zelfstandig doel moet worden gekwalificeerd. Zo wordt in de memorie van antwoord bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Waterschapswet opgemerkt: "In zoverre draagt artikel 6 Wet verontreiniging oppervlaktewateren nog de sporen van de toen in 1971 bestaande situatie dat opdracht van kwaliteitsbeheer aan waterschappen, voor de meeste van deze lichamen, gegeven ook hun schaalgrootte, geenszins vanzelfsprekend was".
14. De zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater dient te worden gezien als een zelfstandig te onderkennen doel van de overheid. Dat het gezuiverde rioolwater mede een rol speelt in de waterhuishouding (kwantiteitsbeheer), maakt de zuivering van afvalwater niet tot onderdeel van dit kwantiteitsbeheer.
15. De stelling dat het waterschap slechts één doel nastreeft dient derhalve te worden verworpen. Het Hof volgt daarom de Inspecteur dat aansluitingen voor het kwaliteitsbeheer en die voor het kwantiteitsbeheer separaat in aanmerking moeten worden genomen. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat het aantal aansluitingen voor het kwaliteitsbeheer op vijftien moet worden gesteld, mede gelet op hetgeen onder 3 c is vastgesteld.
16. Met betrekking tot het aantal aansluitingen voor het kwantiteitsbeheer volgt het Hof de indeling van het beheersgebied in districten, zoals vermeld in de brief van de Inspecteur van 2 augustus 2005. Op grond van de regels voor objectafbakening van artikel 16 van de wet WOZ zijn in dit verband zeven aansluitingen te onderkennen.
17. Nu de regulerende energiebelasting wordt geheven per aansluiting en het verbruik per aansluiting niet bekend is, is het voor het Hof niet mogelijk de over de maand december 2000 verschuldigde belasting vast te stellen. Belanghebbende zal de van haar door de Inspecteur in dit verband verlangde gegevens alsnog dienen te verschaffen.
Slotsom
18. Uit de voorgaande rechtsoverwegingen vloeit voort dat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd. Daarbij zal het Hof bepalen dat de Inspecteur opnieuw uitspraak op het bezwaar zal doen teneinde over de maand december 2000 alsnog de verschuldigde belasting vast te stellen, zonodig ambtshalve.
Proceskosten
19. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu belanghebbende in beroep voor het grootste deel in het ongelijk is gesteld en zij in de bezwaarfase nalatig is geweest de van haar door de Inspecteur verlangde gegevens te verstrekken.
Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- draagt de Inspecteur op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak van het Hof;
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van euro 273 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 8 februari 2006 door mrs. Vierhout, Schuurman en Bouman. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier Van de Vijver.
(Van de Vijver) (Vierhout)
Aangetekend aan partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.