HR, 20-09-2000, nr. 34 371
ECLI:NL:HR:2000:AA7147
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2000
- Zaaknummer
34 371
- LJN
AA7147
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA7147, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑09‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
art. 220 Gemeentewet
- Vindplaatsen
BNB 2000/382 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
WFR 2000/1439, 1
V-N 2000/51.26 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/1508 met annotatie van mr. K. de Graaf
Uitspraak 20‑09‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 34371
20 september 2000
gewezen op het beroep in cassatie van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbree tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 10 maart 1998 betreffende de aan de Stichting X te Z voor het jaar 1995 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en het rioolrecht van de gemeente Maasbree.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1995 op één aanslagbiljet verenigd onder meer de volgende aanslagen opgelegd:
a. onroerendezaakbelasting wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en rioolrecht van 81 vakantiebungalows gelegen in het recreatieoord aan de a-straat 1 te Z;
b. onroerendezaakbelasting wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van het perceel a-straat 1 te Z.
Deze aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbree (hierna: B en W) gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak, voorzover betrekking hebbende op de hierboven onder a genoemde aanslagen, alsmede die aanslagen zelf vernietigd en de uitspraak voor het overige bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
B en W hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende exploiteerde in 1995 een recreatieoord en sportpark, waartoe onder meer een camping behoorde. Op deze camping staan 81 vakantiebungalows. De percelen waarop deze bungalows zijn gebouwd, waren destijds eigendom van belanghebbende. Belanghebbende verhuurde deze percelen aan derden (hierna: de huurders). Krachtens de huurovereenkomst zijn de huurders verplicht op het perceel een weekendhuisje te bouwen en dit in geval van ontruiming van het gehuurde af te breken en op te ruimen. De huurders mogen de bungalows zonder tussenkomst van belanghebbende verhuren en verkopen. De opbrengsten daarvan komen de huurders toe.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende ten onrechte als eigenaar in de heffing van rioolrechten en onroerendezaakbelastingen terzake van de vakantie-bungalows is betrokken. Redengevend daartoe heeft het geoordeeld dat, naar het Hof uit de in 2.6 van zijn uitspraak vermelde feiten afleidt, de huurders van de percelen in ieder geval het genot krachtens bezit van de bungalows hebben, zo die feiten er niet reeds op wijzen dat zij en belanghebbende in hun rechtsverhouding ervan uitgaan dat de huurders de eigendom van de bungalows hebben. Het eerste middel bestrijdt dit oordeel met rechts- en motiveringsklachten.
3.3. Het middel is gegrond. Het Hof heeft in het midden gelaten of, zoals B en W zowel voor het Hof als in cassatie hebben gesteld, de bungalows duurzaam met de grond zijn verenigd. Aldus is het Hof aan een essentiële stelling voorbijgegaan. Indien die stelling juist is, zijn de bungalows immers door natrekking eigendom van belanghebbende geworden, en in dat geval moet worden aangenomen dat de huurders van de ondergrond de daarop gebouwde bungalows houden krachtens hun rechtsverhouding met belanghebbende, te weten de huurovereenkomst met betrekking tot de ondergrond, die de huurders volgens ’s Hofs vaststelling in 2.6 van de bestreden uitspraak tevens ertoe verplicht een weekendhuisje op het gehuurde te bouwen. Het bestaan van een dergelijke rechtsverhouding brengt dan met zich dat de huurders de bungalows voor de juridische eigenaar en niet voor zichzelf houden, zodat geen sprake is van “bezit” in de zin van het burgerlijk recht en van de onderhavige verordeningen, waarin “bezit” in dezelfde zin wordt bedoeld.
3.4. ’s Hofs uitspraak is derhalve onvoldoende met redenen omkleed. Het eerste middel slaagt voorzover daarover wordt geklaagd. De in het tweede middel vervatte motiveringsklacht behoeft geen behandeling. ‘s Hofs uitspraak kan, voorzover het de hiervoor in 1 onder a bedoelde aanslagen betreft, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten in cassatie als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5.Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof, met uitzondering van de beslissing omtrent de hiervoor in 1 onder b bedoelde aanslagen en de beslissing omtrent het griffierecht, en
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 20 september 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.