BNB 1992/5
HR, 30-10-1991, nr. 27 215
HR 30-10-1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4756, m.nt. Van Dijck
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 oktober 1991
- Magistraten
Stoffer; Mijnssen; Wildeboer; Urlings; Zuurmond
- Zaaknummer
27 215
- Noot
Van Dijck
- LJN
ZC4756
- JCDI
JCDI:ADS886871:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1991:ZC4756, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑10‑1991
- Wetingang
(Art. 25, tweede lid, Wet IB 1964)
Samenvatting
Overlijdensrisico van wezenlijke betekenis vereist voor lijfrenten. Daarnaast geen nadeelvereiste
Bij de expiratie van een kapitaalverzekering werd het kapitaal aangewend voor twee lijfrenteverzekeringen. Daarbij bestond een overlijdensrisico van onderscheidenlijk 0,94% en 1,07%.
HR: voor het antwoord op de vraag of sprake is van een lijfrente, is beslissend de omvang van het overlijdensrisico gedurende de maximale looptijd van de uitkeringen. Een overlijdensrisico van ongeveer 1% is van wezenlijke betekenis. Percentages van 0,94 en 1,07 moeten worden aangemerkt als ongeveer 1%. Onjuist is de opvatting dat daarnaast nog een kans op nadeel voor de verzekeraar is vereist in die zin ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.