HR, 15-03-1995, nr. 30 174
ECLI:NL:HR:1995:AA1533
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-1995
- Zaaknummer
30 174
- LJN
AA1533
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA1533, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑03‑1995; (Cassatie)
- Wetingang
art. 6:9 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
BNB 1995/159 met annotatie van R.E.C.M. Niessen
WFR 1995/460, 2
V-N 1995/1221, 12 met annotatie van Redactie
Uitspraak 15‑03‑1995
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; art. 57, lid 4, Wet IB 1964; jaarrekening vastgesteld na verkoop aandelen; dividendverwachting geen belastbaar inkomen; winst uit aanmerkelijk belang; bijzonder tarief.
Hoge Raad der Nederlanden derde kamer
nr. 30.17415 maart 1995TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 januari 1994 betreffende de aan [X] te [Z] voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, naar een belastbaar inkomen van ƒ 353.716,--, waarvan een gedeelte groot ƒ 51.437,-- belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 4, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 353.716, waarvan ƒ 240.183,--,belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 4, van de Wet. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft zich uitgelaten over het daarin gedane beroep op niet ontvankelijkheid.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
In het midden kan blijven om welke reden de griffier van het Hof het op 8 april 1994 gedateerde beroepschrift in cassatie als op 8 april 1994 ingekomen heeft aangemerkt. Op grond van de door de griffier in zijn brief aan belanghebbende van 14 april 1994 gedane mededeling dat het beroepschrift in cassatie op 11 april 1994 is ingekomen en de gegevens die door de Staatssecretaris aan de Hoge Raad zijn verstrekt in zijn brief van 27 juli 1994 is aannemelijk dat het beroepschrift in cassatie voor wat betreft de verzending per post - met betrekking tot de beweerdelijk plaats gehad hebbende verzending per fax zijn bij partijen geen gegevens (meer) voorhanden - op vrijdag 8 april 1994 per post is verzonden en uiterlijk op maandag 11 april 1994 is ontvangen zodat dit beroepschrift reeds ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht tijdig is ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het Hof, dat niet aannemelijk heeft geacht dat, zoals de Inspecteur stelde, reeds vóór 24 augustus 1988 door het daartoe bevoegde orgaan van de besloten vennootschap [A] B.V. was besloten tot uitkering van dividenden tot een totaalbedrag van ƒ 480.366,--, heeft geoordeeld dat de in zijn uitspraak onder 3.1 tot en met 3.10 weergegeven feiten en omstandigheden geen uitzondering rechtvaardigen op de hoofdregel dat indien een aandeel in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wordt verkocht voordat de vaststelling van het dividend door de algemene vergadering van aandeelhouders heeft plaatsgevonden de door de verkoop gerealiseerde winstverwachting - waarvoor kennelijk moet worden gelezen: dividendverwachting - in het algemeen geen belastbare inkomsten oplevert.
4.2. Dit oordeel geeft, in aanmerking genomen dat uit de uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat de Inspecteur heeft bestreden dat de jaarrekening over 1987 eerst na de overdracht van de aandelen is vastgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het middel faalt derhalve.
5. Proceskosten
De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is op 15 maart 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep een recht geheven van ƒ 300,--.