HR, 17-02-1999, nr. 34 445
ECLI:NL:HR:1999:AA2664
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-1999
- Zaaknummer
34 445
- LJN
AA2664
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA2664, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑02‑1999; (Cassatie)
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
BNB 1999/132 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
WFR 1999/287
V-N 1999/12.8 met annotatie van Redactie
Uitspraak 17‑02‑1999
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 mei 1998 betreffende de aan X te Z over het jaar 1993 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting/premie volksver-zekeringen.
1. Aanslag, navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 93.185,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 99.765,--, zonder toepassing van verhoging. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak en de navorderingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Op, of kort na 14 april 1995 is op de eenheid van de Inspecteur een renseignement binnengekomen. Het renseignement is gedagtekend 13 april 1995 en betreft uitsluitend belanghebbende. Op 8 mei 1995 heeft de Inspecteur de elementen voor de primitieve aanslag vastgesteld zonder over het renseignement te beschikken. De aanslag is gedagtekend 30 juni 1995. Het renseignement was aanleiding tot de onderhavige navorderingsaanslag. Het Hof heeft, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 1996, nr. 31 560, BNB 1997/7, geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het renseignement binnen redelijke termijn in het dossier van belanghebbende is gedeponeerd. 3.2. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest van 27 mei 1992, nr. 28 101, BNB 1992/303, moet bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een navordering verhinderend ambtelijk verzuim rekening worden gehouden met een redelijke termijn voor de sortering en de verwerking van de gegevens. Het Hof heeft, daarbij het tijdsverloop tussen 14 april 1995 en 8 mei 1995 in ogenschouw nemend, geoordeeld dat het onderhavige renseignement niet binnen een redelijke termijn op de eenheid is verwerkt. Het tegen dit oordeel gerichte middel slaagt. Het tijdsverloop tussen beide door het Hof genoemde data - dertien werkdagen - rechtvaardigt niet het oordeel dat een redelijke verwerkingstijd als bedoeld in voormeld arrest is overschreden, ook niet als daarbij nog in aanmerking wordt genomen, zoals het Hof heeft gedaan, dat het hier om een enkelvoudig renseignement ging. 3.3. Gelet op het vorenoverwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De vraag of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof worden beoordeeld. 5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's- Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, - bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is op 17 februari 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker- Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.