HR, 11-02-1998, nr. 32 625
ECLI:NL:HR:1998:AA2440
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-1998
- Zaaknummer
32 625
- LJN
AA2440
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2440, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑02‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BNB 1998/150 met annotatie van R.H. Happé
FED 1998/219 met annotatie van J.A. SMIT
V-N 1998/11.18 met annotatie van Redactie
Uitspraak 11‑02‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 augustus 1996 betreffende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volks verzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1994 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 74.702,-- aan enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen en f 9.742,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof <Nr. 32.625 - ? -
> beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft begin jaren negentig aan werknemers die bij de vervaardiging van meer dan 80% van de aan te leveren stukken gebruik maakten van een personal computer, een bureaucomputer met toebehoren en software ter beschikking gesteld, welke bij hen thuis werd geplaatst. Vanaf 1992 heeft belanghebbende de bureaucomputers gaandeweg vervangen door draagbare computers. Over de periode 1 januari 1990 tot en met 31 december 1994 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De aanslag wordt door haar bestreden voorzover deze betrekking heeft op de ter beschikkingstelling van de bureaucomputers aan haar werk nemers. Terzake is nageheven over een besparingswaarde van f 800,-- per werknemer per jaar, gedurende drie jaren. 3.2. Uit de stukken van het geding en het hiervoor onder 3.1 vermelde moet worden afgeleid dat het ter beschikking stellen van een computer thuis aan bepaalde werknemers heeft plaatsgevonden in verband met het door die werknemers thuis verrichten van arbeid met behulp van die computer. Indien en voorzover die computer door de betrokken werknemers tevens voor particuliere doel einden is gebruikt, is sprake van niet in geld genoten loon, dat in aanmerking moet worden genomen op de wijze, bepaald in artikel 13, lid 1, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964. Het aldaar bepaalde houdt in dat eerst de waarde in het economische verkeer moet worden vastgesteld van het privé-gebruik dat een werknemer van de hem ter beschikking gestelde computer heeft gemaakt, daarna - nu het naar 's Hofs kennelijke oordeel, in cassatie niet bestreden, niet mogelijk of niet gebruikelijk is dat voordeel te gelde te maken - het bedrag dat die werknemer aldus heeft bespaard, en dat de waarde van het niet in geld genoten loon van die werknemer vervolgens moet worden gesteld op de laagste van die twee waarden. Door zonder nadere motivering slechts de besparingswaarde vast te stellen en als maatstaf te nemen, heeft het Hof het vorenstaande miskend, althans zijn uitspraak op dit punt onvoldoende met redenen omkleed. Middel I is in zoverre gegrond. Na verwijzing dient alsnog te worden onderzocht of de waarde in het economische verkeer van het genoten voordeel voor de werknemers - dat niet heeft bestaan uit het aan het naheffingstijdvak toe te rekenen deel van de waarde in het economische verkeer van de gehele hun ter beschikking gestelde computer, maar slechts uit de waarde van het daadwerkelijke gebruik dat zij in dat tijdvak voor privé-doeleinden van die computer hebben gemaakt - lager is dan de besparingswaarde. Bij een bevestigend antwoord op die vraag dient het niet in geld genoten loon in aanmerking te worden genomen voor die lagere waarde. Het vorenstaande brengt mede dat tevens de grondslag komt te ontvallen aan 's Hofs oordeel dat geen sprake is van een "onbeduidend voordeel" als bedoeld in de resolutie van 14 mei 1986, nr. 286-7275, zoals deze is gewijzigd bij resolutie van 19 augustus 1988, nr. DB88-3351, BNB 1988/315. Mitsdien is middel I ook voor het overige gegrond. 3.3. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat de Inspecteur heeft afgezien van heffing van loonbelasting ter zake van het door belanghebbende ter beschikking stellen van draagbare computers aan werk nemers op grond van door hem gevoerd beleid - een beleid dat, los van de onder 3.5 bedoelde brief van de belastingdienst/grote ondernemingen te Q, volgens belang hebbende zou samenhangen met de omstandigheid dat de belastingdienst te R erin zou hebben bewilligd het ter beschikking stellen van draagbare computers aan buitendienstmedewerkers van de belastingdienst niet te belasten -, en dat, nu er in het onderhavige geval geen reden is om onderscheid te maken tussen het ter beschik king stellen van draagbare computers enerzijds en bureaucomputers anderzijds, het gelijkheidsbeginsel meebrengt voormeld beleid ook toe te passen ten aanzien van laatstgenoemde computers. Nu de naheffingsaanslag weliswaar (alleen) aan belanghebbende is opgelegd, maar (in beginsel) kan worden verhaald op de betrokken werknemers, kan bij een verschillende benadering van het aan de onderscheiden werknemers toegedachte loon het gelijkheidsbeginsel inderdaad aan de orde komen. Op de desbetreffende stellingen, welke door de Inspecteur zijn weersproken, is het Hof in het geheel niet ingegaan. Aldus is zijn uitspraak op dit punt niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat ook het tweede middel slaagt. 3.4. Uit de stukken van het geding en hetgeen belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd komt naar voren dat belanghebbende begin 1995 heeft onderzocht of haar werknemers thuis naast de door haar ter beschikking gestelde bureaucomputer nog over een eigen computer beschikten. De uitkomsten van dat onderzoek hebben (grotendeels) betrekking op het tijdvak van de naheffingsaanslag. In het licht van een en ander is het oordeel van het Hof dat belanghebbende geen gegevens heeft verschaft in hoeverre de medewerkers aan wie de bureaucomputers ter beschikking zijn gesteld in het tijdvak van naheffing reeds zelf over een personal computer beschikten, niet begrijpelijk. Het derde middel dat zich tegen dit oordeel richt, is eveneens gegrond. 3.5. Het vierde middel betoogt dat het Hof ten onrechte het door belanghebbende gedane bewijsaanbod heeft gepasseerd. Dit aanbod had betrekking op de stelling van belanghebbende dat er landelijk beleid tot stand is gekomen inzake de heffing van loonbelasting in gevallen van zogenoemde pc-privé-acties zoals verwoord in een brief van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Q van 15 september 1995 aan haar gemachtigde, op toepassing waarvan belanghebbende ook in het onderhavige geval aanspraak maakt. Nu het Hof voormeld aanbod zonder enige toelichting heeft gepasseerd en zonder nader onderzoek heeft geoordeeld dat slechts sprake is van een beleid-in-wording en niet van landelijk beleid, is 's Hofs uitspraak ook op dit punt niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat ook het vierde middel doel treft. 3.6. De uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--.
Dit arrest is op 11 februari 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Zuurmond.