BNB 1994/241
HR, 22-06-1994, nr. 29 830
HR 22-06-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5695, m.nt. Van Dijck
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22 juni 1994
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Linde, van der; Bellaart; Putt-Lauwers, van der; Jansen, C.H.M.
- Zaaknummer
29 830
- Noot
Van Dijck
- LJN
ZC5695
- JCDI
JCDI:ADS887234:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1994:ZC5695, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑06‑1994
- Wetingang
Art. 41 Wet IB 1964
Samenvatting
Vervreemding van aanmerkelijk-belangaandelen behorende aandelen. Tegenprestatie bestaat uit een naderhand oninbaar gebleken vordering
HR: de waarde van hetgeen bij de vervreemding als tegenprestatie wordt verkregen dient te worden bepaald naar de toestand ten tijde van de vervreemding. Weliswaar behoort bij de bepaling van deze waarde mede rekening te worden gehouden met hetgeen later omtrent de toestand op dat tijdstip is bekend geworden, doch door, met een beroep op een redelijke wetstoepassing, uitsluitend te letten op de waarde van de vordering ten tijde van het doen van de aangifte over het jaar waarin de vervreemding plaatsvond, is het Hof ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.